Het Geheime Archief van het Vaticaan
en de Conquista (Spaanse Verovering) van Canarias
Het zou noodzakelijk zijn om een goede Catechismus voor de eilanden te creëren om het vrijheidsgevoel en de mannelijke polygamie te verminderen
Benedictus XIV beschrijft: "Het wordt bewoond door een heidense natie, het is moedig overwonnen door sommige professoren van het christelijk geloof"
CANARISCHE EILANDEN - maandag 17 september 2018 - De eliminatie van mannelijke polygamie op de sociale agenda van de Canarische Eilanden was een van de hoofddoelen die de Heilige Stoel ertoe aanzette om te evangeliseren op de eilanden voorafgaand aan de verovering. Het is een van de conclusies van Viera de Clavijo van de geheime archieven van het Vaticaan toen zij de Europese aanwezigheid op de eilanden begonnen te analyseren.
Het Geheime Archief van het Vaticaan werd in 1612 gelanceerd. In 1780 smeekte Viera y Clavijo aan Paus Pius VI om toe te treden tot de bestanden van de Canarische Eilanden die de Heilige Stoel toen had. Er zijn merkwaardige dingen: De eerste religieuzen die naar de eilanden kwamen, waren helemaal in beslag genomen door de losbandigheid van de antieke eilandbewoners.
De Geheime Archieven van het Vaticaan en de Apostolische Gegevens onthullen "verschillende bullen, brieven, en nieuws, die behoren tot de kerkelijke oudheden van de Canarische Eilanden, tijdens de vijftiende Eeuw, monumenten die bijna allemaal onbekend zijn, allemaal nieuwsgierig, en alle waardigheid hebben van de grootste waardering voor de echte liefhebbers van geschiedenis ,” zegt Viera en Clavijo in zijn ‘Noticias de la Historia General de la islas Canarias’ (‘Aantekeningen van de Algemene Geschiedenis van de Canarische Eilanden’).
Viera y Clavijo vestigde zich in die periode in Rome tijdens een tournee door Europa. De bewakers van de archieven van de Heilige Stoel, Zampiri en Lanzoni, voerden het bevel uit vanuit het ambt van kardinaal Pallavicini, staatssecretaris van Pius VI.
Er wordt onder meer op gewezen dat Paus Urbanus een reeks zendelingen uit Barcelona en Tortosa toestemming gaf om naar de Archipel te gaan omdat er in dat gebied en 'aangrenzende eilanden' mensen waren die moesten worden geëvangeliseerd. Maar ze kwamen uit Frankrijk.
En het is dat er op de eilanden, "mensen van beide geslachten niet meer wet of sekte hadden dan de aanbidding van de zon en de maan, het zou heel gemakkelijk zijn om zich te bekeren tot het geloof van Christus, door de prediking van zijn goddelijke woord, " zoals gedetailleerd beschreven in de studies van José Viera y Clavijo.
Het christendom op Canarias was erg zwak en de eerste geestelijken waren Frans en Franciscanen.
De antieke Canario’ waren als ecologen omdat, "de eilandbewoners van de Canarische Eilanden alleen de natuur aanbaden, en ze niet dol waren op iets anders, trouw aan de zachte indrukken van het goddelijke, ze vergoten niet het bloed van een levend wezen, noch in hun offers, en het was duidelijk dat ze geen enorme misdaden hebben begaan zegt Baptiste-Claude Delisle de Sales, 1741-1816.
Gegevens worden toegevoegd, omdat op Canarias religie begon te worden geïmplanteerd via La Gomera in 1386 met een zendeling uit Galicië. Het christendom was erg zwak op de eilanden. In 1402 begon het formele stadium van de intentie om het gebied te beheren door de Fransen en Castillianen, "niet om andere grote schatten te verwerven, maar om het christelijk geloof te planten op de eilanden die tot dan toe alleen om plundering waren gezocht."
Er wordt ook op gewezen dat de eerste aalmoezeniers en kroniekschrijvers Fray Pedro Bontier en Fray Juan Le Verrier waren. Dat wil zeggen, zij waren de eerste geestelijken op de Canarische Eilanden. In 1403 werd de koning van Guadarfía met zijn hele familie gedoopt. De voormalige koning van de Canario’s op het eiland van de vulkanen werd gevolgd door de rest van het eiland.
‘Guanche’- Catechismus
Maar de boodschap moest worden aangepast. En een Canarische editie van de Catechismus moest gedaan worden waar het de overtuigingen van de Canario’s combineerde met de officiële teksten.
In die Catechismus plaatsen Fray Pedro Bontier en Juan Le Verrier een zin: “In het begin was er maar één vrouw verenigd met één man, en wie een ander ding gelooft, zondigt". En dit was de uitdrukking die probeerde te eindigen op het eiland Lanzarote met mannelijke polygamie.
Omdat het in de cultuur van pre-Spaans samenwonen normaal was voor vrouwen om meerdere echtgenoten tegelijkertijd te hebben. Mannelijke polygamie was bijvoorbeeld normaal op de Archipel. Een vrouw kon met maximaal vijf mannen samenleven.
Met deze Catechismus kreeg Lanzarote de instructie om gedoopt te worden in de San Marcial-kerk die zich in het Rubicon-kasteel bevond. Waarom San Marcial? Omdat hij de beschermheer was van Limoge, Frankrijk. De kerk van Lanzarote was hiërarchisch afhankelijk van Sevilla, volgens de gegevens die Claude Fleury in 1726 in de kerkgeschiedenis schreef en die José de Viera y Clavijo gedetailleerd beschreef in zijn studies over de eilanden.
‘Onderworpen en domein’
Een bul van Benedictus XIV geeft het volgende aan: “Het is een korte tijd geleden dat, zowel door openbare stem als door een betrouwbare relatie, ons apostolisch nieuws is bereikt, dat het eiland Lancelot, alias van Canaria, bewoond door een heidense natie, moedig is veroverd door sommige leraren van het christelijk geloof, en afhankelijk van hun heerschappij, dat veel van haar inwoners, krachtens de bediening van de prediking, de duisternis van hun dwalingen achterlatend, net bekeerd zijn geworden in het licht van het orthodoxe geloof, en hij hoopt dat zonder twijfel, met goddelijke genade, de meesten van hen zeer spoedig hetzelfde zuivere geloof zullen ontvangen.”
De onderzoeker Juan Carlos Arencibia heeft een proefschrift over Antonio Távira en Almazán, die tussen 1791 en 1796 bisschop was op de Canarische Eilanden. Het werd gepresenteerd aan de Gregoriaanse Universiteit in Rome en is gebaseerd op studies in het Geheime Archief van het Vaticaan aan het einde van de 18e Eeuw. De studie heeft gegevens over de Canarische Eilanden en hun strijd tegen bijgeloof op de eilanden.
Paus Eugenius IV.
Het drama op de eilanden is dat met de aanval van Van de Does op de stad Las Palmas, de Canarische geheime bestanden met inbegrip van die van Lanzarote en Fuerteventura zijn verloren gegaan. En dat voorkomt toegang tot belangrijke documenten om de fascinerende geschiedenis van de Canarische Eilanden te begrijpen.
Genealogie Pieter van der Does, zie:
https://www.genealogieonline.nl/genealogie-richard-remme/I27886.php
De pest, de epidemie in Las Palmas,
kon reken op de medewerking van
de Hollandse corsair Van der Does
LAS PALMAS DE GRAN CANARIA -. woensdag 31 januari 2018 - In 1599, viel de pirata flamenco (Hollandse ‘piraat’) de stad zonder geld - om artsen en voedsel in te huren voor de bevolking - waardoor 25% van de bevolking van de hoofdstad van Gran Canaria stierf. Op de eilanden kwam de ziekte via Garachico (Tenerife) vanuit Madeira in 1601.
De aanval van de Nederlandse corsario (piraat) Pieter Van der Does op de stad Las Palmas in 1599 zorgde voor een versnelling van de komst van de pest in de stad Las Palmas. De hoofdstad van Gran Canaria werd failliet verklaard, en kon niet onmiddellijk reageren met preventieve maatregelen op het verschijnen van een eerste uitbraak in Garachico, Tenerife.
De pest-epidemie in Las Palmas de Gran Canaria in 1601.
De afwezigheid van geld - om voorraden te kopen en artsen in te huren - was van invloed op de eilandbewoners, niet alleen in de hoofdstad Las Palmas, maar ook in Telde, Guía, of Gáldar. Heel dicht bij Gáldar, in Guía, werd de institutionele macht opgericht om besmetting te voorkomen. Maar de pest kwam ook naar dit gebied.
Vanuit Santa Cruz de Tenerife werd toestemming gevraagd aan Madrid om met artillerie die schepen aan te vallen die vanuit Guía, Gáldar, of Agaete zonder toestemming vertrokken. Ook tegen andere schepen uit Zuid-Europa. Deze maatregel beïnvloedde schepen uit het Verenigd Koninkrijk met kleding. En het is precies volgens de gegevens van de professoren Luis Alberto Anaya Hernández en Aurora Arroyo Doreste, dat de Nederlandse textiel-export de ziekte naar de Canarische Eilanden bracht.
Men was gestopt met het exporteren van vlees naar Gran Canaria vanwege het gebrek aan vee geschikt voor menselijke consumptie
De pest was catastrofaal voor de eilanden. De Canarische milities, hand in hand met het leger, versloeg de psychopaat Van der Does, die kwam met als doel de Canarische Eilanden in 1599 onder Hollande soevereiniteit te plaatsen. Hij verloor; waardoor hij de stad Las Palmas verbrandde en al het geld dat er was meenam; en vertrok, de stad achterlatend zonder materiële middelen.
De plunderende Hollandse huursoldaat
Van der Does verwoestte de stad Las Palmas (zie: http://www.abc.es/espana/canarias/abci-swidde-ilustrador-reflejo-gran-derrota-palmas-does-1599-201710231009_noticia.html).
In de dringende verzoeken die vanuit de Kerk aan het Península (Schiereiland = het vasteland van Spanje) werden gedaan, wordt gesuggereerd dat er geen middelen waren, “omdat ze waren gestolen door de Hollandse vijand"
De notaris van de Inquisitie, Juan Núñez, die de Canarische Eilanden verliet naar het Península, overhandigde een brief aan de autoriteiten waaruit bleek dat de stad onder het minimum was, “omdat het vijandelijke leger van Holland plunderde en de stad beroofde van een deel van de hacienda (het belastinggeld) dat men had,." De epidemie werd voorafgegaan door een hongersnood die een krediet van de Kerk aan de stad vereiste. De directe gevolgen van de aanslag op de stad Las Palmas door Van der Does waren: Plunderingen, hongersnood, en pest.
De Hollandse vloot onder leiding van admiraal Pieter van der Does in juli 1599, waarmee hij de stad Las Palmas aanviel.
Buques de Flandes (Hollandse schepen) met kleding
De aanval vond plaats in 1599, en de pest - bij het ontbreken van middelen heeft om honger te bestrijden en de wens van de Canario’s om te eten - verschijnt formeel in 1601. Tussen 1600 en 1601 vertrekt er geen schip vanuit de stad Las Palmas naar Amerika.
Tot 1605 maakten 26 schepen de overtocht naar Amerika. Dit cijfer stijgt tot 88 schepen wanneer de ziekte net is bestreden.
De stad Las Palmas had toen 3.600 inwoners en de volkstellingen van die tijd zijn tegenstrijdig. Maar ze komen overeen dat het leven van 25% van de bevolking werd verloirenb. Op Gran Canaria bestaat er onder deskundigen eensgezindheid over het bestaan van 9.000 inwoners. Het eiland leed ook aan voedselproblemen. Fuerteventura stopte bijvoorbeeld met het exporteren van vlees naar Gran Canaria vanwege het gebrek aan vee dat geschikt was voor menselijke consumptie
De epidemie was niet nieuw maar werd altijd gecontroleerd. De professoren Luis Alberto Anaya Hernández en Aurora Arroyo Doreste geven aan, dat er in 1554 een epidemie uit Madeira kwam die de bevolking van Lanzarote en Fuerteventura beschadigde. In 1568 kwam de epedemie naar Tenerife, waar deze in 1578 terugkeerde in Levante-stoffen, waardoor tussen de 5.000 en 9.000 inwoners op het eiland stierven. In 1598 keert de pest terug naar Lanzarote. Het zou in december 1596 zijn door twee schepen van Vlaanderen die op het eiland aankwamen door het zee-verkeer vanuit de haven van Castro Urdiales.
Galgen en verbanning
"De pest is ontstaan in Garachico in juli 1601 en werd gebracht door twee stinkende schepen uit Sevilla," zo geven Anaya en Arroyo aan. Op hetr eiland Gran Canaria arriveerde de pest in het midden van die maand van 1601. Op Tenerife verspreidde de pest zich van Garachico naar Los Realejos, Los Silos, San Juan, El Tanque, Icod de los Vinos, en de hoofdstad Santa Cruz.
In Garachico was er pest van juli 1601 tot dezelfde periode van het volgende jaar. En de rampspoed keerde een paar maanden terug in 1603. Het werd gedoofd in 1606.
In La Laguna werd een controle gecreëerd en werden drie galgen geplaatst om potentiële overtreders te intimideren binnen de gemeentegrenzen. In Garachico verbood men het vertrek uit de gemeente van de getroffen inwoners belemmerd, en de toegang van slachtoffers van de pest. Het waren de maatregelen die werden genomen vanwege de afwezigheid van kapitaal en het verkeer van schepen met de aankomst van artsen in een bijgevolg vertraagde verhouding. Ambachtsmethoden en improviserende bewegingen in de logica van isolatie.
De strijd tegen de pest op de Canarische Eilanden zou geen openbare wanorde veroorzaken; maar paniek. Er waren boetes voor grafgravers die weigerden te werken, en op straat werd er schoongemaakt met vuur gemaakt van laurier en azijn.
De professoren Anaya en Arrollo benadrukken, dat het verbranden van kleding van getroffen mensen wijdverspreid was. In oktober 1601 was degene die de norm oversloeg - welke door het Cabildo (Eilandbestuur) van Tenerife was ingesteld - de overste van de Augustijnen, die het sanitaire cordon brak dat bestond in La Laguna.
Er is het geval van juli 1602 van García de Ceniceros, die een hoge autoriteit was van de Inquisitie van Las Palmas, die vanuit Guía op Gran Canaria zonder toestemming in Santa Cruz van boord ging. Een feit, dat werd weerspiegeld in een formeel protest en het bevel om te voorkomen dat hij terugkeerde naar Gran Canaria, onder het risico van, "verlies van eigendom en verbanning."
Willem Swidde, de illustrator
die de grote nederlaag van 1599
in Las Palmas van Pieter van der Does
weerspiegelt
Willem Swidde (*Amsterdam 1660/1661 -†Stockholm 1697)
was een Hollandse tekenaar en graveur, actief in Zweden
STOCKHOLM - maandag 23 oktober 2017 - Dit artikel plaatsen wij als extra informatie betreffende Pieter van de Does en de ‘Batalla del Batán’ ( ‘Slag bij Volmolen’) in 1599 in La Villa de Santa Brígida (Gran Canaria), naar aanleiding van het telefonisch contact dat de directeur van het tijdsschrift op het Internet: http://www.abc.es/espana/canarias heeft gehad op zondag 22 oktober 2017 met de redactie van ‘Gran Canaria actueel’, diverse artikelen van dit interessante Spaans/Canarische tijdschrift vertalen wij in het Nederlands en publiceren die op: http://gran-canaria-actueel.jouwweb.nl
Het onderstaande is de informatie die wij hebben aangetroffen, naar aanleiding van de vraag van de directeur van ABC-Canarias, of wij “als deskundigen op het vlak van Pieter van der Does bekend zijn met het feit, dat er een Hollandse graveur/tekenaar kunstwerken heeft in het Nationale Kunstmuseum van Zweden (in Stockholm).
Dit is wat o.a. te lezen staat op de internetpagina van ABC-Canarias van maandag 23 oktober 2017, en verder de informatie die wij hebben verzameld na uitvoerig zoekwerk op het Internet (o.a. in Wikipedia) en op de internetpagina van het
Omdat hij in zijn schilderijen Hollandse overwinningen niet kon verheerlijken, eindigde Willem Swidde, in Zweden. Het schip van Van der Does, dat ‘Hollandsche Thuyn’ heette, eindigde verrot in Rotterdam; zo schrijft ABC-Canarias, en gaat verder:
De grote nederlaag op de Canarische Eilanden van admiraal Pieter Van der Does had een aantal waardevolle Hollandse tekenaars. De beroemdste was Willem Swidde, hoewel weinig over zijn leven bekend is, weet men dat Swidde een goede reputatie geniet bij de Scandinavische koningshuizen vanwege de mogelijkheid om momenten weer te geven die de geschiedenis zijn ingegaan.
Willem Swidde, Kunstenaar, zie:
http://collection.nationalmuseum.se/eMuseumPlus?service=ExternalInterface&module=artist&objectId=11041
- Naam: Willem Swidde
- Sekse: man
- Nationaliteit/ Hollands, geboren in 1660 of in 1661, overleden op 8 juni 1697,
- Geboorteplaats: Amsterdam, Holland,
Overleden in: Stockholm, Zweden. - Biography: Kopparstickare och tecknare, efter 1688 verksam i Sverige. Utförde illustrationerna till Samuel von Pufendorfs historia över Karl X Gustav (De rebus a Carolo Gustavo gestis) men var efter 1690 helt sysselsatt med att gravera Dahlberghs "Suecia antiqua et hodierna", i vilken han även medarbetade med egna teckningar.
(Biografie: Kopergraveur en tekenaar, na 1688 actief in Zweden. Maker van de illustraties van Samuel von Pufendorf’s boek: De Rebus a Carlo Gustavo Sveciae Regis (De geschiedenis van Koning Carl X Gustaf van Zweden) 1622-1660, waarbij het de vraag is of het een werk is van Carolo Gustavo; maar na 1690 was Willem Swidde volledig bezig met het maken van gravures voor ingenieur Dahlbergh’s boek; 'Suecia antiqua et hodierna’(‘Zweden antiek en vandaag de dag’), waarin Dahlbergh ook zijn eigen tekeningen plaatste. - Erik Dahlbergh
- Ingenieur en Generaal Kwartiermeester
- Geboren: 10 oktober 1625 in Stockholm, Zweden
- Overleden: 16 januari 1703 in Stockholm, Zweden
- Boek: Suecia Antiqua Et Hodierna [gebaseerd op schilderijen van E.J. Dahlberg]
Een van de in totaal 37 werken van Willem Swidde die te zien zijn in de collectie van het Nationale Museum van Zweden, zie ook:
- Titel: Kartusch med ett brinnande ljus i mitten. Illustration
- Techniek/Materiaal: Kopergravure op papier
- Afmetingen: [afdrukgebied]: (h x b) 16,5 x 12,8 cm
- Kunstenaar : Willem Swidde, Hollander,
geboren in 1660 of 1661, gestorven op 8 juni 1697, - Category Prints, Original prints,
- Inventory No.NMG 1040/1890.
Verder schrijft ABC-Canarias:
Alvorens naar Zweden te vertrekken, maakte Willem Swidde enkele tekeningen over de verpletterende militaire nederlaag van de Hollanders op Gran Canaria. Samenvallend met het 320 jarig bestaan van zijn dood, zijn er tekeningen gemaakt om de nederlaag van admiraal Pieter van der Does in de hoofdstad van Gran Canaria te documenteren.
Een ets van Willem Swidde over de aanwezigheid van Van der Does op Canarias.
Goederen
Van der Does is verslagen in zijn aanval van 1599 op de stad Las Palmas. De kleine oorlogsbuit die Holland van die aanslag op de stad Las Palmas verkreeg, moest worden gebruikt om schadevergoeding te betalen aan kooplieden van Venetië; veel van de eigenaars van de goederen die op het eiland werden gestolen, hadden deze ‘redding’ niet betaald, anders zou de alliantie tussen de twee naties niet zijn verbroken.
Dat wil zeggen: De chapuza (onzin) die Van der Does bijna een probleem opleverde aan het Holland dat Willem Swidde niet kon verheerlijken in zijn schilderijen.
Wat dat betreft werkte Willem Swidde tot aan zijn dood voor de Zweedse Kroon, niet alleen met het vervaardigen van enkele eigen tekeningen, maar ook als voornaamste persoon met het corrigeren en verbeteren van schetsen, etsen, en tekeningen van anderen.
In 1599 sneuvelden in totaal 1.440 Hollanders en 60 raakten gewond. Dankzij de Canarische milities, en de rol van het Ejército (Leger), sneuvelde 36% van de 4.000 manschappen die belandden in de strijd tijdens de operaties op het eiland, (dit is in Nerderland nog tot eind december 2017 te bekijken in de wisseltentoonstelling in het Leiderdorps Museum, in Leiderdorp, de geboorteplaats van jonkheer Pieter van der Does).
Ongeschikte schepen
Onder druk van Britse bondgenoten studeerden de Hollanders op het investeren van geld in schepen die in de eigen kustwateren door de zandbanken onbruikbaar waren. Ze moesten rondvaren.
Het schip van Van der Does, dat ‘Hollandsche Thuyn’ heette, kon de zandbanken niet overschrijden die niet minder waren dan de uitgang van de primitieve haven van Amsterdam.
Deze vertraging verzwakte de bevoorradingsketen en de opdracht om Galicië aan te vallen.
Het schip werd rottend achtergelaten in de opslagruimten van de Admiraliteit van Rotterdam. Veel van de schepen die de stad Las Palmas aangevallen hebben, hebben uiteindelijk zaken gedaan, zelfs met Spaanse havens.
Dit is wat het Zweeds National Kunstmuseum over Willem Swidde - in het Engels - publiceert in PDF-formaat):
Willem Swidde Amsterdam c. 1660 – Stockholm 1697. Little is known about Swidde´s training and early activity. He was recommended by the publisher Nicholas Visscher in Amsterdam to the Swedish quartermaster general Erik Dahlbergh, who needed an engraver for the illustration of his historical and topographical works. Swidde arrived in Sweden in 1688. His first task was the engravings for the De Rebus a Carlo Gustavo Sveciae Regis, the history of King Carl X Gustaf of Sweden (1622-1660). Dahlbergh, who had served in the king‟s military campaigns in Poland, Germany and Denmark, had collected the documentation and prepared the illustrations. A number of them had been engraved in Paris 1667-74, but then it came to a halt. The remaining illustrations - 18 of a total of 123 plates - were engraved by Swidde, and the work, with a text written by the German historian Samuel Pufendorf, was published in Nuremberg in 1696. In 1690 Lemke also began transferring to the copper Dahlbergh‟s drawings for a topography of Sweden, the Suecia Antiqua et Hodierna,. This was a larger undertaking that occupied Swidde for the rest of his short life. He produced 76 plates. This meant a closer collaboration with Dahlbergh, who appreciated his capacity as a draftsman and came to rely on his judgment. When he had the opportunity, Swidde confronted Dahlbergh‟s amateurish drawings with reality and suggested improvements from life - ”na‟t leven”. In other cases he only corrected the perspective. This collaboration is demonstrated by preserved drawings as well as by the correspondance between the two. Even when there are no drawings to show it, the procedure is borne out by differences between Dahlbergh‟s drawings and Swidde‟s etchings. 1 1 B. Magnusson, Att illustrera fäderneslandet, Ars Suetica 10, Uppsala 1986 (Summary in English).
Over Willem Swidde, geboren plm. 1660 in Amsterdam - overleden in Stockholm 1697, is weinig bekend, over de opleiding van Swidde en zijn vroege activiteit. Hij werd door de uitgever Nicholas Visscher in Amsterdam aanbevolen aan de Zweedse kwartiermeester Erik Dahlbergh, die een graveur nodig had voor de illustraties van zijn historische en topografische werken. Swidde arriveerde in 1688 in Zweden. Zijn eerste taak was de gravures te maken voor het boek: ‘De geschiedenis van Koning Carl X Gustaf van Zweden (1622-1660)’.
Dahlbergh, die in de militaire campagnes van de koning in Polen, Duitsland en Denemarken had gediend, had de documentatie verzameld en de illustraties voorbereid. Een aantal van hen was in Parijs 1667-74 gegraveerd, maar toen kwam het tot stilstand. De overblijvende illustraties - 18 van een totaal van 123 platen - werden door Swidde gegraveerd en het werk - met een tekst geschreven door de Duitse historicus Samuel Pufendorf - werd in 1696 in Neurenberg gepubliceerd.
In 1690 begon Lemke ook de koperen Dahlbergh-etsen met een topografie van Zweden over te brengen in de ‘Suecia Antiqua et Hodierna’. Dit was een grotere onderneming die Swidde voor de rest van zijn korte leven bezette. Hij produceerde 76 etsen. Dit betekende een nauwere samenwerking met Dahlbergh, die zijn capaciteit als tekenaar waardeerde en op zijn oordeel vertrouwde. Toen hij de kans had, stelde Swidde - geconfronteerd met Dahlbergh's amateuristische tekeningen - de realiteit voor en stelde levensechte verbeteringen voor.
In andere gevallen heeft Willem Swidde het perspectief alleen gecorrigeerd. Deze samenwerking wordt aangetoond door bewaarde tekeningen, evenals door de correspondentie tussen de twee. Zelfs als er geen tekeningen zijn om het te laten zien, wordt de procedure uitgedrukt door verschillen tussen Dahlbergh's tekeningen en Swidde's etsen.
1 1 B. Magnusson, To illustreren fäderneslandet, Ars Suetica 10, Uppsa la 1986 (Samenvatting vertaald uit het Engels).
Zie: voor de overige informatie over Swidde, dit PDF-formaat:
http://www.nationalmuseum.se/Global/Dutch%20drawings/Dutch%2017th%20Century%20Drawings/SWIDDE,%20Willem%20%2816%29.pdf
VISIT US:
- Opening Hours & Admission Fees
- Where to find us
- Accessibility
- Exhibitions
- Book a group tour
- Art Library & Archives
- The Museum Shops
ABOUT US:
http://www.nationalmuseum.se/sv/English-startpage/Contact-us/Search/?quicksearchquery=Willem+Swidde
Bezoekadres:
Nationalmuseum Design
@ Kulturhuset Stadsteatern
Sergels torg, Stockholm
Other adresses:
http://www.nationalmuseum.se/English-startpage/About-us/For-customers-and-supplyers
Willem Swidde (*Amsterdam 1660/1661 -†Stockholm 1697) was een Hollandse tekenaar en graveur , actief in Zweden.
Kasteel Läckö, (zie: https://en.wikipedia.org/wiki/L%C3%A4ck%C3%B6_Castle)
gravure van Willem Swidde in het boek van de Zweedse ingenieur en kwartiermeester Erik Dahlbergh: ‘Suecia Antiqua et Hodierna’
Omslag van het boek: ‘Suecia Antiqua et Hodierna’
Zie: https://en.wikipedia.org/wiki/Suecia_Antiqua_et_Hodierna
Verwijzingen:
· "SWIDDE, Willem" (PDF). National Museum of Fine Arts of Sweden
Retrieved 2 November 2013.
- Media gerelateerd aan Willem Swidde in Wikimedia Commons
BRONNEN: ABC-Canarias; Nationaal Zweeds Kunstmuseum Stockholm; Wikipedia.
"Den dijcgrave Van der Does is in zee"
GRAN CANARIA - vrijdag 9 september 2017 - Op 1 juli 1599 wordt in Haarlem ten huize van waarnemend dijkgraaf Arent van Duivenvoorde een gerechtsdag gehouden. In het verslag daarvan wordt in de marge aangetekend: "Den dijcgrave Van der Does is in zee". Die is op dat moment echter niet op zee, maar aan land, op het bij velen Nederlanders bekende, zonovergoten Spaanse eiland Gran Canaria, waar zich het volgende afspeelt.
De vloot van Pieter van der Does laat op 26 juni 1599 het anker vallen voor Gran Canaria.Ter hoogte van de hoofdstad Las Palmas om precies te zijn. Pieter valt daar een warm onthaal ten deel; dat wil zeggen, zijn schepen worden onmiddellijk beschoten en zijn eigen schip raakte zelfs in brand. Maar daardoor laat hij zich niet tegenhouden. Met sloepen roeit hij met zijn mannen naar de wal waar ze direct in gevecht raken met de Spanjaarden. Daar gaat het bijna fout met Pieter als hij uit zijn sloep het water wordt ingetrokken. Maar door de bescherming van zijn stalen wapenuitrusting en de hulp van enkele van zijn metgezellen loopt het goed af. Eenmaal vaste voet aan wal hebbend, trekken de manschappen van Van der Does op naar het aan de noordkant van Las Palmas gelegen fort Castillo de la Luz dat zonder al te veel moeite wordt ingenomen.
Castillo de la Luz
Las Palmas wordt ingenomen
Van daaruit trekt het leger van Van der Does op naar El Real de Las Palmas dat op 28 juni wordt ingenomen als de inwoners van de stad hun verzet hebben opgegeven. Zij kunnen niet anders, want hun munitie is op, en met het laatste kanonschot schieten zij de sleutels van de stad richting van Van der Does als teken van overgave.
De stedelingen zijn zo wijs, en maken zich tijdig uit de voeten door met vrouwen, kinderen, en kostbaarheden de bergen in te vluchten, zo dat er niet veel te plunderen overblijft voor de Hollanders. Met een vertegenwoordiging van de Spanjaarden wordt daarop onderhandeld over de stad. De eisen van Van der Does zijn: Onderwerping van de stad aan de Staten van Holland en Zeeland, en een grote som geld. De eilandbewoners kunnen en willen niet op die eisen ingaan. Niettemin laat admiraal Van der Does twee dagen later, op 28 juni 1599, in de kathedraal van Las Palmas, de basiliek van Santa Ana, vanwege het behaalde succes een eredienst houden, "met groote devotie Godt danckende voor de groote victorye". Maar dat zal iets te voorbarig blijken...
1588Een mislukte aanval
Aangemoedigd door het behaalde succes besluit Pieter een poging te wagen om het eiland te veroveren. Daartoe wordt een afdeling van 2.000 soldaten de bergen in gestuurd, in de richting van het stadje La Villa Santa Brigida, ten zuidoosten van Las Palmas. En daar gaat het snel mis. De Hollanders zijn gewend te vechten in de moerassige lage landen bij de zee, maar de bergen kennen zij niet. Daar zijn de eilandbewoners heer en meester, en even voor Santa Brigida, op de berg Monte Lentiscal, worden de soldaten van Van der Does in een hinderlaag gelokt. Er zit niets anders op dan op te geven en hals overkop en met grote verliezen terug te keren naar El Real de Las Palmas.
Pieter verlaat Gran Canaria
Alles bij elkaar zijn de verliezen aan manschappen groot en de buit klein, waarop Pieter van der Does besluit het eiland te verlaten. Maar niet nadat hij Las Palmas in brand heeft gestoken om de Spanjaarden nog zoveel mogelijk schade toe te brengen. Wat er mee te nemen viel, al het geschut, alle luidklokken, en wat verder van waarde was, is daarvoor al ingescheept. De vloot vaart vervolgens naar de zuidkant van Gran Canaria naar el Palmeral de Maspalomas (het bij vele Nederlanders bekende Playa des Inglés), waar vers water wordt ingeslagen en enkele doden worden begraven.
De tocht gaat verder
Vandaar gaat het verder naar La Gomera. Ook dat werd aangevallen, en er volgt een herhaling van de gebeurtenissen op Gran Canaria. Na ruim een week besluit Pieter van der Does te vertrekken en de vloot te splitsen. Een deel begint aan de terugreis naar Holland, een ander deel, met Van der Does, gaat verder zuidwaarts, op weg naar Sao Tomé. Begin oktober 1599 nadert de vloot de Evenaar. Een schepeling die de expeditie overleeft, en van wie de belevenissen later in druk verschijnen, vertelt van een bijzondere ontmoeting met de plaatselijke bevolking in de nabijheid van de kaap Lopes Gonzálvez waar aan land is gegaan om verversingen in te slaan. De Hollanders maken er kennis met een plaatselijke koning die: "Twee van zijn wijven achter zich heeft, die een heel swart, de ander heel roodt geschildert van verf, ende waeren naeckt, alleenlijk dat zij wat doecks hadden voor haer schamelheyt". De aanwezige priester is door de schepeling omschreven als een waarzegger, die met de duivel omgaat, "want zij weten daervan Godt niet". De inlandse vrouwen zijn wel nieuwsgierig naar die vreemdelingen en meer dan dat, maar zoals deze getuige het zegt, "alsoo hij niet lustigh en was, is hij 't ontsprongen".
Pieter is geveld
Op 19 oktober komt de scheepsmacht voor Sao Tomé, het Portugese slaveneiland, gelegen op de Evenaar in de Bocht van Guinee, dat meteen wordt aangevallen. De stad Pavoasan wordt bezet en er wordt oorlogsbuit binnengehaald, waaronder kisten met suiker, en olifantstanden. Op deze succesvolle invasie van dit eiland volgt een drama dat uiteindelijk aan enkele duizenden bemanningsleden en soldaten het leven kost.
Er heerst op Sao Thomé een zeer besmettelijke en dodelijke ziekte waardoor de mannen sterven als ratten. Op 24 oktober valt ook Pieter van der Does ten prooi aan deze ziekte en sterft, pas 35 jaar oud, binnen enkele uren. Om zijn lijk niet in handen te laten vallen van de vijand, wordt het eerst aan boord gebracht, en 's nachts, zoals eerder beschreven, aan land gebracht en begraven in een huis dat vervolgens in brand wordt gestoken. Er is een auteur die de vatbaarheid voor die besmettelijke ziekte omschrijft als: “Veroorzaakt door onmaatige hitte der lughtstreeke, door het overvloedig gebruik van ongewoone vrugten, en, waarschijnlijk ook door het vuurig boeten van geile lusten, daar de natuur van ’t gewest en de gewoonte der Eilanderen de vreemdelingen toe aandrijft”. Wat daar ook van waar moge zijn, de overgebleven manschappen besluiten dat het de hoogste tijd is om terug te keren naar Holland. Ook tijdens de thuisreis sterven er nog velen aan die onbekende ziekte, en de vloot, of de schamele restanten ervan, komt in maart 1600 in Holland aan.
Betekenis van Van der Does
In 1588, toen de jonge Pieter van der Does is benoemd als dijkgraaf, staat het er slecht voor met Holland. Maar juist in de tien daarop volgende jaren keert het tij ten goede, mede door de vele veroveringen van prins Maurits. En dijkgraaf Van der Does is daarbij, in zijn rol van admiraal en generaal. De tocht naar de Canarische eilanden en naar Sao Tomé moet eigenlijk beschouwd worden als mislukt. Dat is de tragiek van Pieter. Niet met buit beladen teruggekeerd naar Holland en als een held ontvangen, maar een roemloos einde in een ver land valt hem ten deel.
Uit de bewaard gebleven stukken in het Rijnlands archief blijkt, dat hij zijn functie als dijkgraaf, als hij aanwezig is, volledig en plichtsgetrouw vervult. Pieters weduwe krijgt van dijkgraaf en hoogheemraden toestemming om in het Gemeenlandshuis aan de Breestraat te blijven wonen. Zij blijft er tot 1610 als huismeesteres om toezicht te houden op het huishoudelijk personeel.
Herdenking op Gran Canaria: Pieter niet vergeten
Pieter van der Does is in Nederland vrijwel vergeten, maar niet op Gran Canaria. Daar is in 1999 uitvoerig zijn mislukte invasie van het eiland vierhonderdjaar eerder herdacht, met de uitgifte van een speciale postzegel, met officiële plechtigheden, met symposia, boeken en vele krantenartikelen.
De Nederlandse Vereniging Canarias schenkt, als dank voor de tegenwoordige, toeristische gastvrijheid van de eilandbewoners , aan de Kathedraal van Santa Ana een bronzen luidklok ter vervanging van de klokken die Van der Does uit de kerk meenam.
Voor de liefhebbers: in de Dorpskerk te Leiderdorp bevindt zich een mooi grafmonument van de familie Van der Does waarop ook Pieter is vermeld.
Bron:
https://www.rijnland.net/over-rijnland/erfgoed/artikelen-uitgelicht/pieter-van-der-does-3
Onze eerste verzetsstrijders 1568-1572
De Tachtigjarige Oorlog begint
met het verzet van de watergeuzen
DE REPUBLIEK VAN DE ZEVEN VERENIGDE PROVINCIËN - zaterdag 9 september 2017 - 'Bouffen en piraten', zo noemt de hertog van Alva zijn vijand: de watergeuzen. Hij ziet ze niet als vrijheidsstrijders, maar als ordinaire zeerovers. Hij onderschat hun vechtkracht wat hem duur komt te staan. De geuzen zijn de eerste mensen die de later zo bekende kreet roepen: 'In naam van Oranje, doe open die poort'. Bijvoorbeeld op 1 april 1572 in Den Brielle. Willem van Oranje verlaat drie maanden later (Op 29 juni 1572) de Dillenburg in z'n graafschap Nassau. Hij leidt de Opstand vanuit de Lage Landen, eerst samen met zijn admiraal en rivaal Lumey (Willem van der Marck) in Delft, dan in Antwerpen waar hij burggraaf is en na een mislukte aanslag keert hij terug in Delft waar de opstand bijna ten onder gaat en een nieuwe aanslag op het leven van Oranje slaagt.
De meesten geuzen zijn rauwe kerels. Boukaniers, vrijbuiters, ontembare zeeschuimers. De één zonder een arm of onderbeen, de ander blind aan één oog. Een woest en vreselijk volkje van een paar duizend man. Gekerft en doorhakt met wonden. Hun bezit is geconfisceerd of verbrand. Ze hebben niets te verliezen en verwachten niet snel terug te kunnen keren naar hun normale leventje.
De geuzen krijgen vreemde bijnamen. Op de monsterrol van kapitein Crook staan in 1572 namen als: Al verspeelt van Collum, 't Mes van Alcmaer, Dollekop van Medemblik, 't Verloren Kind van Leijden, Grotendorst van Gorkum en Vroegbedorven van Edam. Ze brengen echter brood en haring aan de uitgehongerde bevolking na het ontzet van Leiden. Redders van een onuitsprekelijke ellende aan het einde van de Middeleeuwen.
Rechts:
Dit is vermoedelijk de watergeus Nicolaes Ruychaver (of Ruykhaver bron), gravure van Hendrick Goltzius (1558 - 1617). Ruychaver (spreek uit: ruik-haver) is geboren in Haarlem en overlijdt in Amsterdam in 1577. Hij is bevelhebber van Zierikzee tijdens het beleg in 1575.
De leiders van de watergeuzen krijgen kaperbrieven van Willem van Oranje. Wetteloze piraten zijn ze dan niet meer, maar echte kapers die in opdracht van een prins actief zijn. Een deel van de buit is voor het verzet. Van Oranje wil op elk schip een predikant. Maar desperado's blijven veel geuzen toch. Onder hen: vissers, handwerkers, maar ook edelen, geleerden en kooplieden. Van huis en haard verdreven. Onbarmhartig kapen ze vijandige schepen, roven het goud uit de kloosters, dwingen losgeld ('ransoen') af bij families en teisteren dorpen langs de kust. Beruchte geuzen zijn Van Brederode - 'de Grote Geus', Boisot, Lumey, Entens en Sonoy.
Lees meer over hen.
De geuzenpenning.
Links de afbeelding van de Spaanse koning Filips ll aan wie de geuzen altijd trouw zeggen te blijven. Daaraan hangt de bedelnap waarin een gulle gever drinken kan gieten. De rebellen bestrijden meedogenloos de goed getrainde Spaanse soldaten van Alva. 'Maar de Spaanse koning heb ik altijd geëerd', zingen zij al in hun nieuwe strijdlied, het Wilhelmus.
Het verbond van de edelen
De Hebreeuwse letters in de hier onder weergegeven gravure moeten de beweging
van het Verbond van Edelen, ook het Compromis genoemd, een religieus karakter geven.
http://members.home.nl/tettero/ZuidHolland/Geuzen.htm
De geuzen winnen op het water. Maar de regeringstroepen blijven op het vaste land heer en meester in de Nederlanden. De watergeuzen moeten het doen zonder militaire hulp uit Duitsland of Engeland. Steun uit Frankrijk, waarop Willem van Oranje hoopt, blijft ook uit. Duizenden hugenoten vinden de dood tijdens de Bartholomeüsnacht in Parijs.
De watergeuzen plunderen kerken en kloosters, wat een doorn in het oog van de verzoeningsgezinde Willem van Oranje is. 'Liever Turks dan Paus' hebben de ruwe kerels in hun bedeltjes van hun halskettingen gekerfd. Zie ook:
De geuzen ontregelen het leven in Amsterdam
Ze zijn liever Turkse onderdanen, vandaar de halve maan, dan dat ze leven onder het katholieke juk van de Spaanse koning. Spanje is behalve in de Nederlanden al enige tijd in oorlog met Turkije. De rebellen dwarsbomen de bevoorrading van de Spaanse troepen. Ze domineren op de Maas en blokkeren Rotterdam. Ze zijn heer en meester op de Schelde, Antwerpen is onbereikbaar voor Spaanse hulp en ze zijn de baas op de Zuiderzee. Spaans Amsterdam ligt daardoor totaal geïsoleerd. Dank zij mannen als Lumey, Boisot en Sonoy kan de Opstand langzaam uit de startblokken komen.
De uit Groningen afkomstige Wigbolt Ripperda (ongeveer 1535 - 16 juli 1573)
heeft de leiding over de opstand in Haarlem tijdens de belegering
. Spanje offerde 12.000 mensenlevens voordat de Haarlemmers zich overgaven.
Ripperda is toen onthoofd.
Litho, hier boven:
Het verbond van de edelen ofwel het Compromis in 1566.
De secretaris van Hendrik van Brederode, Dirck Coornhert, stelt de tekst op. Van Brederode en Lodewijk van Nassau tekenen als eersten. Ook de mensen in de steden stellen zich op achter Van Brederode en zijn geuzen. Met de leus Vivent les Gueux (leve de geuzen) begint de Beeldenstorm in augustus 1566 en begint de Nederlandse Opstand.
Watergeuzen waren ook: Albrecht Van Egmond van Merestein, bevelhebber op de vloot van de watergeuzen, later rijkscommissaris.
Simon de Rijck (1565 - 1652) koopman en lid van de firma Simon de Rijck, Pieter Hasselaer en Hendrik Hooft, maakt tussen 1627 en 1652 deel uit van de Amsterdamse vroedschap. Zijn vader, de graankoper Jacob Simonsz de Rijkck (1541/2 - 1584), is in 1566 om het geloof uitgeweken naar Danzig, vanwaar hij een schip uitrust. Als kapitein bij de watergeuzen neemt hij in 1572 deel aan de verovering van Den Briel en daarna is hij actief in strijd tegen de Spanjaarden in Zeeland. In 1580 voert hij het bevel over een afdeling soldaten in dienst van de stad Gent. Hij trouwt met Griet Claesdr Hooft. Hun zoon Simon is familie van P.C. Hooft.
De Hollandse edelman Jan van Duivenvoorde Warmond is sinds 1562 rentmeester-generaal van Voorne en in 1570 baljuw en dijkgraaf van Den Briel en het land van Voorne. In 1573 neemt hij deel aan de verdediging van Haarlem, probeert na de val van de stad te ontkomen wordt gevangen genomen en in Schoten onthoofd.
Pieter van der Does, geboren in Leiden 1562 overleden op het eiland Sao Tomé (Westkust van Afrika) in 1599. Super-intendant van de vloot tegen de Spaanse Armada, daarna luitenant generaal van Holland. Meester generaal van de artillerie, admiraal van de vloot. In 1587 was hij baljuw en dijkgraaf van Rijnland, het jaar daarop schout van Leiden. Van de Staten ontving hij de Heerlijkheden Rijnsaterwoude en Vriesekoop.
Willem Cornelisz van Duyvenbode, organist en vaandrig bij de Schutterij in Leiden. Gedurende de tweede belegering van de sleutelstad in 1574 staat Van Duyvenbode, ondanks de hongersnood, in het belang van zijn medeburgers, acht duiven af, om deze dienst te laten doen als postduiven. Stoutmoedige mannen brengen deze dieren buiten de stad. Juist als de nood in de belegerde stad hoog is, komen de duiven terug met hoopvolle berichten van Boisot en de Prins van Oranje. De perkamenten briefjes worden in het stedelijk museum bewaard. Als beloning verkrijgt de organist de naam Van Duyvenbode en een familiewapen. Hij woont op het Rapenburg in Leiden, waar het in de gevel aangebrachte wapen nog te zien is en kort na zijn begrafenis in 1606 in de Pieterskerk, wordt tegen een pilaar zijn wapenbord aangebracht met het volgende randschrift: "Door Godt ghewrocht, hebben de duyven die brieven binnen Leyden ghebrocht. Willem Corneelisden van Duyvenbode".
Bron: Familiewapens www.wazamar.org
Zeemacht in Holland en Zeeland
in de zestiende Eeuw
DE LAGE LANDEN/LOS PAÍSES BAJOS - vrijdag 8 september 2017 - De Tachtigjarige Oorlog, ‘De Opstand of de ‘Nederlandse Opstand’ is de strijd in de Nederlanden die in 1568 begint en eindigt in 1648, met een tussenliggende vrede (het Twaalfjarig Bestand) van 1609 tot 1621. De oorlog woedt in een van de rijkste Europese gebieden, de Habsburgse of Spaanse Nederlanden en richt zich tegen de wereldmacht: het Spaanse Rijk onder koning Filips II, landsheer der Nederlanden.
Aanvankelijk trekken de Lage Landen of de Zeventien Provinciën gezamenlijk op tegen de Spaanse overheerser.
Na 1576 groeien de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden uit elkaar, doordat de Reformatie in het noorden dieper wortel schiet dan in het zuidelijke deel.
De val van Antwerpen in 1585 markeert de scheiding van noord en zuid en in 1588 ontstaat in het noorden de calvinistische Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
De Zuidelijke Nederlanden blijven katholiek en onder het bewind van een, door de Spaanse koning benoemde, landvoogd.
Het katholicisme blijft de enige toegestane godsdienst en Brussel blijft het machtscentrum van de Habsburgers.
De eerste decennia van de oorlog is de situatie voor de opstandelingen somber. Rond 1590 keert het tij ten gunste van de Republiek.
De Spaanse imperiale overheersing, de militaire leiding van prins Maurits van Oranje en de maritieme expansie gingen ten koste van het Spaanse (koloniale) rijk en de Republiek groeide in de 17e eeuw uit tot een wereldmacht
De Nederlandse Gouden Eeuw breekt aan op economisch, politiek, wetenschappelijk en cultureel vlak.
Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Tachtigjarige_Oorlog
en: https://nl.wikipedia.org/wiki/Admiraliteit_van_Rotterdam
Lijst van zeeslagen, zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_zeeslagen
" ...De Vlamingen zijn meer gericht op werk in de nijverheid en zij monsteren aan op Vlaamse schepen. Ook de inbreng uit Antwerpen is beperkt, dat ontleent meer aan zijn functie van internationale marktplaats dan aan eigen scheepvaart. Anders dan de meeste Hollandse havensteden waar reders met eigen schepen er op uittrekken, is Antwerpen een havenstad die vooral door buitenlandse schippers wordt bezocht. Wel staan er veel West-Brabanders op de scheepsrollen, Voor busschieters (bus = buis, loop) - kanonniers - is vaak een beroep gedaan op Zuid-Nederlanders. In de Zuidelijke gewesten is de productie van vuurwapen, met name in en rond Luik, al vroeg sterk ontwikkelt.
Op de monsterrollen staat een grote variatie aan gespecialiseerde bemanningsleden. Vrijwel alle genoemde specialismen bestaan in de komende Eeuwen voort. Naast de kapitein is er een schipper en een schrijver aan boord, en ‘piloten’ (stuurlieden), kwartiermeesters, een hoogbootsman , ‘schimluden’ (schiemannen), marsclimmers (zeelieden, gespecialiseerd in het werken in de tuigage, en het bedienen van de zeilen, timmerlieden, een chirurgijn, een kok met koksmaten. en bottelier en botteliersknechten, een ‘pijpende trommelslager’(op een ander schip ‘een trompetter en andere speelluyden’), ‘putgers’, jongens, ‘corps’ en ‘corpsknechten’, ‘busschieters’, stokknechten en hellebaardiers en tot slot ‘bootgesellen’.
Er is onderscheidt tussen marsclimmers en bootgesellen, waarbij de eerste een soort volmatrozen zijn en de laatstgenoemden voor allerhande zeemanswerk zijn ingezet.
De vorstelijke entourage van de admiraal is een hoofdstuk apart. Naast de scheepsbemanning en soldaten, heeft de admiraal een groot gevolg aan boord. In de eerste plaats zijn ‘familie’. Het gaat dan niet zozeer om directe bloedverwanten maar om personen uit zijn hofhouding.
Als de admiraal-generaal Maximiliaan van Bourgondië-Beveren op reis gaat, neemt hij een groot deel van zijn hofhouding, zijn ‘familia’ mee. Het maakt immers niet uit waar hij zich bevindt, thuis in zijn kasteel, op een schip, of elders. Het leven van alledag met zijn ontvangsten, zijn maaltijden, enz. werd altijd en overal voortgezet.
'Gouden Leeuw'
Het IJ in Amsterdam met het vlaggenschip 'De Gouden Leeuw'.
De instructiebrief zegt, dat het bij de reis om twaalf dienaren gaat, maar dat zijn er veel meer. Dit gevolg staat niet op de scheepsrol, maar de admiraal declareert de kosten ervan wel bij de keizer; Johan Soher dient namens Maximiliaan bij Sandelin een rekening in over de gage en solde van twintig personen , “… dewelcke in de rolle van de scepen niet begrepen staen.”
Onder hen bevinden zich zijn secretaris Willem de Winter met een dienaar, een administrateur van de keukenuitgave,.een kapelaan, een kuiper, een bakker en, jawel… een wasvrouw; twintig ‘gentil hommes’ (adelborsten, of pages), vier raadsheren, zes vooraanstaande personen die door de admiraal dienen als ‘trouman’ (tolk).
Pijpers, trommelslagers en trompetters zorgen voor vertier, maar hebben ook hun formele taken bij speciale gelegenheden. Een provoost en een beul zijn aan boord om het recht zijn loop te laten hebben.
Al deze leden van zijn gevolg beschikken over een of meer, ‘varlets’, gewapende bedienden. Zelf heeft Maximiliaan de beschikking over een aantal hellebaardiers die over zijn persoonlijke veiligheid waken, maar ook zijn status kleur geven. Overigens heeft ook de viceadmiraal Van Meeckeren een aantal ’gentilhommes’ aan boord, evenals op twee andere oorlogsschepen.
Hollandse schepen rammen Spaanse galeien.
De slag bij Gibraltar.
De schepen van de Zeeuwse admiraliteit zijn uitgerust met een combinatie van bronzen en gietijzeren stukken. Brons in plaats van het goedkope maar onveilige smeedijzer.
Zo is door de Bourgondische-Habsburgse vlootorganisatie als een soort supranationale organisatie over de in de gewesten aanwezige maritieme infrastructuur gelegd. De acceptatie daarvan verschilt in Holland en Zeeland, omdat de politieke en economisch situatie in de gewesten zelf ook verschilt.
In Zeeland hebben de heren van Veere en Vlissingen van oudsher een politieke en economische positie opgebouwd die steunt op de zeevaart. Ze hebben overzeese contacten en zijn zelfs scheepseigenaars. Het aantal havensteden in Zeeland is op zichzelf vrij klein, en zij hebben met Veere en Vlissingen, gelegen op het belangrijke Zeeuwse eiland Walcheren, een grote politieke invloed, en een unieke positie. Het ambt van admiraal-generaal van de keizer versterk hun persoonlijke maritieme macht.
In Holland ligt dit anders, hier is de macht verdeeld over een groter aantal havensteden, en binnen Holland lopen de belangen van de steden sterk uiteen. De landsteden, zoals Leiden en Gouda, zijn minder geneigd financiële middelen voor maritieme zaken beschikbaar te stellen dan de zeesteden. En de havensteden in het Zuiderkwartier, in maritiem opzicht gericht op de Maas, hebben weer andere prioriteiten dan de havensteden in het Noorderkwartier, die zich richten op de Zuiderzee en de Oostzee, waar dat koopvaart is.
De aanval van een Hollandse driemaster op Schloss Kronberg.
De stadhouder van Holland heeft in de Staten van Holland met al deze groeperingen te maken, en moet zich tot een groot aantal stadsbesturen wenden, om iets op touw te kunnen zetten.
Het is om militair-strategische redenen voor de hand liggend, dat de Habsburgse vorsten hun centrale admiraliteit in Zeeland situeren.
De admiraliteit is als instelling bestemd voor de gehele Lage Landen - Vlaanderen, Zeeland, en Holland - en Zeeland neemt geografisch een centrale positie in; het bewaakt de toegang tot de belangrijkste havenstad in de regio: Antwerpen; maar de feitelijke maritieme macht ligt in Holland.
Voor grote militaire acties is de vorst, door het ontbreken van een eigen vloot, sterk afhankelijk van de Hollandse schepenvoorraad.
Het eskader uit 1544 bestaat dan wel geheel uit Zeeuwse en Vlaamse schepen, voor de uitrusting en bevoorrading kan men niet zonder de Hollandse steden.
De vestiging van de admiraliteit in Veere, bij een admiraal-generaal die als heer van Veere en Vlissingen eigen maritieme belangen heeft, geeft aanleiding tot belangrijke gebeurtenissen.
De Hanze
Hanzesteden zijn lid van het Hanzeverbond, van oorsprong de samenwerkingsorganisatie van kooplieden uit Duitse steden rond de Oostzee en aan de Noordzee, waaronder ook steden uit de Lage Landen (het latere België en Nederland), Denemarken, Noorwegen en Zweden zijn begrepen(zie o.a.: https://www.route.nl/themas/hanzesteden)
De invloed van de Hanze is in de 16de Eeuw tanend, maar het verbond bezit nog steeds veel macht en de Hanzeaten zijn belangrijke internationale vervoerders. Ze buiten de onderlinge concurrentiestrijd tussen de Zeeuwse en de Hollandse zeehavens goed uit.
Zo richten zij op 15 februari 1542 een verzoek aan Maximiliaan van Bourgondië als heer van Veere, voor vrijstelling van havengeld voor de winterberging. Als argument voeren ze aan, dat Amsterdam dat ook heeft gedaan; en dat zij, als zij in Veere vrijstelling krijgen, zullen proberen hun Hanzebroeders over te halen ook naar Veere te komen.
Maximiliaan toont zich gevoelig voor hun argumenten en verleent de Hanzeaten vrijdom; tot ergernis van de Amsterdammers.
Tussen 1536 en 1550 verloopt bijna de helft van het Hanzeverkeer via Veere. De Zeeuwse scheepvaart richt zich vooral op de Oost-Engelse en Schotse havens en op visserij. Ook vanuit Veer wordt visserij beoefent.
De Italiaanse officier in Spaanse dienst, Chiapini Virelli, maakt in 1569 in opdracht van de Hertog van Alva een rapport op over de kustverdediging; de havensteden in Zeeland en Holland tellen dan 22 haringbuizen en 55 boten in de haven van Veere.
In het verderop, aan de Oosterschelde op het eiland Schouwen, gelegen Zierikzee is visserij een hoofdactiviteit. Virelli noteert een grote vissersvloot van honderd schepen, wat erg veel is.
Handelsschepen noteert hij niet, maar Zierikzee kent wel degelijk buitenlandse handel.
Vlissingen biedt een geheel ander aanzicht. De stad heeft weinig last van verzandingen, omdat de stroom vlak langs de kust loopt, en daardoor is de haven goed bereikbaar voor grote zeeschepen. Toch komen in Vlissingen weinig koopvaarders, omdat de keizer - op aandringen van Middelburg - het aanleggen van grotere zeehavens, telkens in Vlissingen verbood.
Na het begin van de Opstand, als de lange arm van de Landsheer Filips II is weggevallen , verandert dit, en Vlissingen - omdat alleen hier schepen met grote diepgang kunnen aanmeren -groeit uit tot een van de belangrijkst oorlogshavens van de Republiek. Het is duidelijk dat in Vlissingen de visserij de boventoon voert.
In het Zuiderkwartier concentreert de scheepvaart zich langs de Maas. Ook hier is, net als langs de Zuiderzee, een aantal havensteden op slechts enkele kilometers van elkaar gelegen. Visserij is - op Dordrecht na - voor alle havensteden het belangrijkste middel van bestaan.
Dordrecht is veruit de belangrijkste stad in de regio, maar meer een rivierhaven dan een zeehaven. In 1514 zijn er volgens de ‘Informacie’ maar twee à drie’geboeide huyden’ (heuden, kustvaarders met smakzeilen) te vinden, het merendeel van de schepen is rivierschepen.
Haar macht ontleent de stad aan de stapelrechten, welke de schippers verplichten alle goederen die de stad over de Maas passeren, in de stad op te slaan en te koop aan te bieden. Ondanks dat Dordrecht door schepen uit alle windstreken wordt aangedaan, staat dit niet in verhouding met de aantallen die zich op de Walcherse rede, of voor Amsterdam, laten zien.
De Dordrechtse stapelrechten beperken de koopvaart en groeimogelijkheden van de meer zuidwaarts gelegen havensteden: Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen, Den Briel en de haven van Delft, Delftshaven, die zich - min of meer gedwongen door de Dordtse stapelrechten - sterk toeleggen op visserij.
Als na de Opstand de Dordtse stapelrechten minder strikt gehandhaafd worden, wijzigt de situatie zich en groeit Rotterdam uit tot de belangrijkste haven aan de Maas.
Echter alle Maashavens lijden onder de verzanding van de Maasmond, wat het voor grote schepen onmogelijk maakt deze als vaarweg te gebruiken.
Als de fundamentele Hollandse bezwaren tegen het Veerse admiraalschap zijn opgelost - omdat de admiraal in Veere vanuit zijn positie zijn persoonlijke belangen liet meewegen - door de functies van Holland en Zeeland samen te laten vallen, is de Hollandse medewerking minder problematisch geworden. Nog meer dan voorheen komen de maritieme initiatieven bij de Hollandse Staten te liggen. Brussel speelt dan de tweede viool. Het is duidelijk waar de sleutels van de Sont liggen. Niet in Brussel dus.
Voor Alva is dan de maat vol, en op 19 mei 1569 verklaart hij de weigerachtige Zeeuwse steden (om te strijden tegen de Geuzen van de Prins van Oranje) officieel de oorlog, en is alle verkeer (dus ook de handel) op die steden, inclusief het Hollandse Den Briel verboden.
De expeditie naar Cádiz in 1596
Wat verder in de tijd, na diverse aanvallen, bezettingen, en bevrijdingen van plaatsen door veel politiek geharrewar tussen Zeeland en Holland, Spanje en de Lage Landen; komt - samen met de Engelsen - de expeditie naar Cádiz in 1596; die voor driekwart bestaat uit gehuurde, of voor de expeditie aangekochte koopvaarders, aparte proviandschepen moeten de victualie en uitrusting vervoeren waarvoor op de oorlogsschepen geen ruimte is.
Maar ook de handel slaat haar vleugels uit over de Oceanen en particuliere ondernemers die hier op inzetten bouwen grotere schepen: de zogenoemde ‘voor-compagniën’ die op Azië varen, hebben grote en goed bewapende schepen nodig die lange tijd geheel zelfvoorzienend op zee kunnen blijven.
De admiraliteiten laten hun oog vallen op dezelfde schepen voor hun vlootexpeditie. Er ontstaat een diversificatie van scheepstypen, toegespitst op de vaargebieden en de tegenstander: Kleinere schepen voor de binnenwateren en de blokkadevloot; middelgrote voor de kustvaart; en grote schepen voor de oceaanvaart.
De Pieterskerk in Leiden.
De enorme wimpel van het Portugese galjoen San Mateo, die in 1588 door de uit Leiden afkomstige Van der Does is buitgemaakt hangt dan jarenlang in de Pieterskerk in Leiden.
Op 30 juni 1596 bereikt de gecombineerde Engels-Hollandse vloot Cádiz. Het vlaggenschip was de Amsterdamse viermaster ‘Neptunus’.
Het Hollandse eskader opereert dan niet zelfstandig en er is besloten dat de schepen de vlag van de generaliteit voeren: De rode leeuw met in de rechterklauw een blauw zwaard, en in de linker een bundel met zeven blauwe pijlen. Het is de eerste expeditie van de vloot waarvoor dit expliciet is voorgeschreven.
Het Wapen van het Koninkrijk der Nederlanden.
Aanval op de Medway.
Slavenschepen voor Sint Eustatius.
In 1597 is er een nieuwe expeditie, samen met de Engelsen, gericht op de Azoren en de Spaanse kust, maar het succes van 1596 kan niet worden herhaald. Uit de rekening van deze uitrusting blijkt, dat in ieder geval de Zeeuwse admiraliteiten nog steeds afhankelijk waren van huurschepen voor dergelijke ondernemingen.
Als in 1599 Spaanse troepen de Bommelerwaard binnenvallen en er een benarde situatie ontstaat, roept prins Maurits scheepsvolk dat bestemd is voor de vlootexpeditie tegen Spanje, uit Zeeland terug. Ze moeten met proviand voor acht tot tien dagen op heuden, pleiten, krabschuiten, en andere lichte schepen, elk voorzien van steenstukken, of vier gotelingen, naar Gorkum komen om er zijn verdere bevelen af te wachten.
De opengevallen plaatsen worden opgevuld door bewapende burgers. Zeeland levert verplicht 500 burgers ter vervanging van de soldaten van het garnizoen van Bergen op Zoom en Holland moet er 2.000 tot 3.000 gereed houden om de garnizoenen aan te vullen.
Als op 23 mei 1599 de wind gunstig is om uit te zeilen, moeten de soldaten die met de vloot mee moeten, zich weer hals over kop, in Middelburg melden. Opnieuw hebben burgers hun plaatsen in de garnizoenen ingenomen, uit Dordrecht zijn 300 schutters vertrokken naar Geertruidenberg., 100 naar Willemstad , en 100 naar Klundert; 200 van Gorinchem naar Woudrichem, enz.
Hoewel het om een majeure vlootoperatie handelt met liefst 73 schepen, verloopt de voorbereiding vrij snel. Er is een uitvoerige briefwisseling waarbij geprobeerd wordt de inspanningen en kosten elders te leggen (maar waar gebeurt dat niet?)
Op 10 maart 1599 vragen de Staten Generaal de Admiraliteit van Amsterdam 38 schepen gereed te maken plus vijf grote proviandschepen. Een aantal grote schepen is in Engeland ten behoeve van de expeditie aangekocht, ook proviandschepen zijn gehuurd.
Van der Does wil bovendien dat de Roode Draeck, de Vergulde Winthont, de Gouden Leeuw en de Vergulde Griffon ( de gearresteerde schepen van Claes Draeck) het schip van Courtland (Vogelstruys) van Plasenburch en van Henryck Buyck, als ook vier van de grote proviandschepen, verdubbeld worden en van sloepen voorzien.
Bij verdubbeling is de scheepshuid voorzien van een extra grenenhouten laag en de schepen met een schone huid aan de reis zijn begonnen; nodig, omdat de aangroei met algen en schelpdieren toeneemt naarmate men langer op zee is en de temperatuur van het water hoger is en aangroei de zeilschepen nadelig beïnvloed. Reden van de verdubbeling is, dat men na de aanval op Spanje door zou varen naar West-Indië en in de sloepen is men aan land gegaan bij deze landing op vijandelijk gebied.
De admiraliteit van de Maze is gevraagd ook de Oranien, de Draeck, en het ‘gearresteerde’ schip van Huybrecht Willemsz. uit te rusten en te verdubbelen, en de schepen van Claes Janse en Thijs Matelief - die al verdubbeld waren - goed uit te rusten.
Een verzoek van Rotterdam, om het schip van Matelief buiten de expeditie te houden, is door de Staten niet gehonoreerd.,
Viceadmiraal Jan Gerbrandsz. is naar het Noorderkwartier gestuurd om er op toe te zien dat vier van de grote schepen en twee grote proviandschepen inderdaad verdubbeld zouden worden en van sloepen voorzien. Geschut is verplicht door de Steden geleverd.
Op 17 maart 1599 schrijft Gerbrandsz. aan raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt dat men in Enkhuizen druk doende is, twaalf oorlogsschepen en vijf proviandschepen gereed te meken. Zelf heeft hij voor zijn eigen schip de Hoop 150 musketiers geworven en meer dan 100 ‘dobbelsoldaten’
De stad Enkhuizen heeft vijf halve kartouwen en twee boegstukken uitgeleend. Een dag later schrijven de Staten Generaal een brief naar de steden waarin zij vragen kanonnen voor de vloot beschikbaar te stellen. Deze stukken zijn verdeeld over de schepen om het risico van verlies te verminderen. Amsterdam heeft zes stukken aangeboden
Voor de expeditie naar de West heeft de West-Friese admiraliteit acht oorlogsschepen en drie proviandschepen geleverd waaronder de Hoop, de David, de Blauwe Leeuw, de Bal, en een onbekend schip van 150 last.
Op 31 maart 1599 heeft Zeeland toestemming gekregen om 1.800 man te werven, verdeeld over negen compagnieën. Een ervan is - met toestemming - in Zeeland zelf geworven.
De helft van de militairen is met lange pieken uitgerust, de andere helft met musketten; een gebruikelijke combinatie in het veldleger van Maurits. De piekaniers beschermen de musketiers tegen cavalerie-aanvallen .
Op dezelfde dag is Van der Does aangesteld als ‘generaal van de artillerie. admiraal en generaal te water en te lande over de schepen en volk van oorloge’; kortom: als opperbevelhebber.
De expeditie zou zich dus niet beperken tot de kusten van Portugal en Spanje, of de Canarische Eilanden, maar het was ook de bedoeling om, meer zuidelijk, de kusten van Afrika en Midden- en Zuid-Amerika aan te vallen.
De Staten-Generaal hadden hierover onderhandeld met de Rotterdamse ondernemers Steven van der Hagen en Balthasar de Moucheron, Deze ondernemers/financiers hadden al eerder hun zinnen gezet op het Portugese eiland Sao Tomé, in de baai van Guinee, waar veel suiker vandaan kwam. In 1597 hadden zij al voor eigen rekening een vloot van vijf schepen naar het nabij gelegen eilandje Principe gezonden dat ze gebruikten als springplank naar Sao Tomé.
De aanval op Principe lukte; maar na drie manden waren de Hollanders al weer weg, door de Portugezen van het eiland verjaagd.
Het had een waarschuwing moeten zijn, want behalve de Portugezen, hadden vooral de tropische koortsen huisgehouden onder de manschappen.
Maar nu zagen Van der Hagen en De Moucheron een nieuwe kans om, samen met de vloot van de Staten Generaal, op te trekken.
De Staten van Holland lieten sich overhalen een gemengd eskader te formeren en beide partijen kwamen op 25 maart 1599 overeen, dat de Staten vier schepen zouden uitrusten en de beide ondernemers vier schepen en twee jachten voor een aanslag op Sao Tomé, waarbij de schepen gelijkelijk verdeeld zouden worden.
Melchior van Kerckhoven, die al eerder door Van der Hagen was ingezet, zou optreden als admiraal over de tien schepen.
Uiteindelijk trok Van der Hagen zich uit het compagnonschap terug, en zijn drie schepen vertrokken separaat van de vloot.
De Staten hadden zich laten verleiden tot een bijzonder risicovolle onderneming, want het waren wateren die nog maar door enkele Hollandse schepen waren bevaren.
De tocht werd zorgvuldig voorbereid. De bekende Amsterdamse dominee en cartograaf Petrus Plancius werd ingeschakeld om alle kaarten en instrumenten die hij in bezit had van eerdere vaarten op Indië en de Atlantisch Oceaan, voor de expeditie te verzamelen; en hij moest twee van de meest verantwoordelijke stuurlieden instrueren die op de schepen zouden dienen.
Van der Does persoonlijk bemoeide zich met het inslaan van de medicamenten voor de zieken en gewonden, en twee geneesheren werden ingeschakeld om een lijst samen te stellen van medicijnen en ‘drogen’ tot een bedrag van 2.000 gulden. Zelf kreeg Van der Does 6.000 gulden om zich voor de expeditie ‘te furneren’, en nog eens 6.000 gulden om vrij te besteden.
Over de gewenste premies boven op de gages werd druk onderhandeld. Zo kreeg Van der Does voor elkaar, dat hij een extra scheepje van 36 last mocht meenemen voor zijn persoonlijk benodigdheden en die van zijn kapiteins; benodigdheden, die ze niet aan boord van hun eigen schip konden bergen.
Viceadmiraal Jan Gerbrandsz, kreeg 150 gulden per maand boven zijn gage; Cornelis Jan Leynse 100 gulden; Logier Pietersz. 72 gulden; Willem Closer 50 gulden; en Cornelis Claesz 30 gulden.
Aan de staf van Van der Does was ook een ingenieur toegevoegd die luisterde naar de welluidende naam Mario Huomodarme. Ongetwijfeld een Italiaanse kenner van vestingwerken, die meeging om bij landingen de zwakke plekken in de vijandelijke fortificaties op te zoeken en te adviseren bij belegeringen. Hij kreeg een traktement van 60 gulden.
De secretaris van Van der Does, François van Wieringen, en zijn controleur, kreeg boven zijn traktement 20 gulden extra voor de aanschaf van papier en schrijfbenodigdheden.
Ook Maurits bemoeide zich met de voorbereidingen, Van der Does kreeg als generaal van de vloot acht ‘blanchen’ (blanco stukken) mee die persoonlijk door Maurits waren getekend om naar behoefte te gebruiken.
Men had haast. Er werd onder hoogspanning gewerkt, want het vaarseizoen vorderde en de vloot zou toch voor juni in zee moeten zijn. Besloten werd om alvast drie scheepjes naar Ferrol, San Lucar, en Lissabon te zenden om inlichtingen over de positie van de Spaanse vloot in te winnen.
De gebruikelijke problemen waar men tegenop liep bij de voorbereiding van een dergelijk omvangrijke expeditie, deden zich ook nu voor.
Zo ontvangen de Staten op 15 april 1599 een brief van de admiraliteit van de Maze waarin die schrijft dat ze iemand naar Delft hebben gestuurd om een ‘half kartouw’ op te halen, maar dat deze te horen heeft gekregen dat dit stuk onderpand is voor vier stukken die de stad Woudrichem heeft geleend vor een reis van enkele kooplieden naar Oost-Indië (de reis rond de wereld van Olivier van Noort) , en dat ze daarom het kanon niet durven geven.
Amsterdam kent de gebruikelijke problemen met Pampus. De Staten schrijven op 26 april aan de admiraliteit, dat het ‘grote schip (vermoedelijk de Hollandse Tuyn) over Pampus moet worden gebracht. Mocht dit niet lukken, dan moeten de andere schepen alvast met de zuidenwind naar het Marsdiep worden gestuurd. Om het schip lichter te maken, zijn de halve kartouwen eraf gehaald en met de kleinere schepen meegegeven.
Op 12 mei meldt de Amsterdamse admiraliteit dat het ‘grote schip’ over Pampus is gekomen. Maar het schip komt te laat bij de afgesproken ontmoeting aan, en kan pas voor La Coruña, admiraal Van der Does aan boord nemen.
Het verwerven van bemanning verloopt vrij voorspoedig, omdat door het hansdelsverbod op Spanje veel zeelieden zonder werk zitten.
In een brief van de Staatse gezant in Londen., Noël de Caron, aan de Staten Generaal van 25 september 1597 wordt gesproken van 30.000 man die zonder werk zitten vanwege het Spaanse handelsembargo. Het is zelfs het argument om de expeditie op te zetten. Daar komt bij dat Van der Does een goede naam heeft.
Militairen werven is moeilijker; immers, de oorlog - dicht bij huis - gaat onverminderd door.
De Spaanse aanval op de Bommelerwaard, heeft Maurits genoopt alle beschikbare troepen samen te trekken en de opengevellen plaatsen in de garnizoenen door burgers op te vullen.
Om het vervoer van de soldaten te vergemakkelijken, is besloten het soldatenvolk aan boord te nemen als de vloot zich formeert op de Wielingen, en niet pas bij Duins voor de Zuid-Engelse kust, zaols eerder was bedacht.
Hoewel er voortvarend aan de voorbereidingen wordt gewerkt, en er zeker oog is voor kwaliteit, vergt de omvang van de expeditie alles van de admiraliteiten.
Achteraf kan misschien worden vastgesteld, dat een dergelijke expeditie de mogelijkheden van de Republiek - waar de vijand te velde voortdurend aan de deur rammelde - nog te boven ging. De vlootuitrusting kwam bovenop de dagelijkse oorlogsvoering. De visserijschepen die in het voorjaar zee kozen, moesten ook gekonvooieerd worden en de blokkadevloot moest voor de Vlaamse kust blijven.
Het uitrusten van meer dan 70 schepen, die volledig zelfvoorzienend moesten opereren, op duizenden kilometers afstand van de thuishavens met meer dan 12.000 man aan boord, was heel wat anders, dan een leger in het veld brengen, dat dicht bij huis opereerde.
Het past niet in een werk als ‘Den Nassauschen Lauren-Crans’, om nederlagen op te nemen.
Aan het slot van het hoofdstuk over deze ongelukkige expeditie noemen de auteurs nog een paar punten die iets meer vertellen over de gemoedstoestand van de inwoners van de jonge Republiek.
Ze zien het als grote winst, dat de Spanjaarden nu met eigen ogen een grote Staatse vloot voor hun eigen havens hebben gezien; een vloot, waarmee zij in de toekomst terdege rekening zouden moeten houden op alle zeeën en Oceanen. Zelfs Francis Drake was het niet gelukt Gran Canaria en La Gomera in te nemen, de Hollanders wel!
Het deksel van het stadsklavecimbel van de stad Amsterdam van 1606.
De Republiek had inderdaad grote behoefte zichzelf te bewijzen. Het waren geen opstandige gewesten meer, maar het was een zelfstandige Republiek, een volwaardige tegenstander die met respect behandeld diende te worden.
Op het deksel van het stadsklavecimbel van de stad Amsterdam van 1606 is een Allegorie op Amsterdam als centrum van de wereldhandel geschilderd door Pieter Isaacsz. De Amsterdamse stedenmaagd laat zich rijkdommen van over de gehele wereld aanreiken. Een Oostindiëvaarder, waarschijnlijk de Maurits, ligt voor anker. In de verte is in vogelperspectief de wereldkaart geschilderd met schepen erop die rond Kaap de Goede Hoop naar Azië varen.
De Latijnse tekst erbij luidt, vrij vertaald:
“Had jij (Spanje) gedacht, dat ik - uitgesloten van het Spaanse westen, verloren zou zijn? Mis: Want de zorg Gods heeft mij vooreerst de weg geopend naar Afrika en Indië, en waar het exotische China zich uitstrekt, en het gebied op de wereld waarvan zelfs de antieken geen weet hebben. Blijf ons begunstigen, God, en geef dat zij Christus leren kennen.”
Het benadrukt de ambitie als maritieme natie, die door de heersers van de wereld, de Spanjaarden, ongetwijfeld als overmoed werd gezien."
BOEK
Wenst u het complete boek van de auteur J.P Sigmond: ‘Zeemacht in Holland en Zeeland in de zestiende eeuw’ aan te schaffen - waarvan wij hier grote, voor Canarias/Spanje/Nederland belangrijke gedeelten in dit artikel hebben overgenomen - dan kan men een luxe exemplaar, historisch rijk geïllustreerd, bestellen via:
Geen prijs |
Geen beoordeling |
|
Geen prijs |
Geen beoordeling |
|
Geen prijs |
Geen beoordeling |
|
Geen prijs |
Geen beoordeling |
|
€ 39,00 |
Geen beoordeling |
|
€ 39,00 |
Geen beoordeling |
|
€ 39,00 |
Geen beoordeling |
|
€ 39,00 |
Geen beoordeling |
|
€ 39,00 |
Geen beoordeling |
|
€ 39,00 |
Geen beoordeling |
|
€ 39,00 |
Geen beoordeling |
|
€ 39,00 |
Geen beoordeling |
|
€ 39,00 |
Geen beoordeling |
|
€ 39,00 |
Geen beoordeling |
|
€ 39,00 |
Geen beoordeling |
|
€ 39,00 |
Geen beoordeling |
Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH)
Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) is een gespecialiseerd kennis- en onderzoekscentrum op het gebied van de Nederlandse militaire geschiedenis.
Het gaat om de geschiedenis van de Nederlandse strijdkrachten in de periode van de Tachtigjarige Oorlog tot nu
Het NIMH beheert een unieke militair-historische collectie en maakt deze toegankelijk voor een breed publiek.
Daarnaast publiceert het instituut wetenschappelijke studies en verzorgt het onderwijs en lezingen: https://www.defensie.nl/organisatie/cdc/eenheden/nimh
Penning op de actie van Admiraal Pieter van der Does
De koperen penning is geslagen op de expeditie van admiraal Pieter van der Does naar de Canarische eilanden, 1599.
Op de voorzijde het schip 'Argo' (1588) met in het Hebreeuws de naam Jehovah in het schoover-zeil. Aan de keerzijde een voorstelling van het Land van Maas en Waal, met omschrift en jaartal,
zie: http://www.maritiemdigitaal.nl/index.cfm?event=search.getdetail&id=100016316
inventarisnummer |
M875 |
|
collectie |
||
museum |
||
trefwoorden |
||
afmetingen |
diameter 3 cm |
|
startdatum |
1599 |
|
|
Wimpel van het Spaans galjoen 'San Mateo' ('Sint Matheus')
door jonkheer Pieter van der Does in 1588 veroverd.
titel |
wimpel van het Spaans galjoen"" St Matheo" door jonkheer Pieter van der Does in 1588 veroverd. |
inventarisnummer |
047737 |
museum |
|
datum |
1588 |
Relaas van 26 juni 1599
Samenvatting van het relaas van 26 juni 1599;
over de aanval van jonkheer/admiraal Pieter van der Does
op
El Real de Las Palmas,
de daaropvolgende Hollandse bezetting,
eindigend in de
dramatische terugtrekking van de Hollandse vloot
EL REAL DE LAS PALMAS - zaterdag 26 juni 1599 - Op 26 juni 1599 schrokken de stadswachten van Las Palmas enorm. Meer dan 70 vijandelijke schepen lagen in de baai bij de ingang van de haven. Het waren dramatische dagen voor een klein eiland met hooguit 5.000 inwoners, en een klein aantal van hen was beroepsmilitair…
Het onderstaande is een samenvattend relaas van wat er op het Canarische eiland gebeurde met de Hollands/Zeeuwse-Vloot van 74 schepen, die aanwezig was van zaterdag 26 juni tot 8 juli 1599; volgens wat is gesignaleerd, en de informatie welke is verstrekt, door los Señores del Audiencia Real (de Heren van Adel ) over het grootste gewapende evenement uit de geschiedenis van de Gelukzalige (Canarische) Eilanden die het beste klimaat van de wereld hebben.
Dit artikel is feitelijk een bron van informatie, geschreven in het Spaans, maar met veel fotografisch documentatiemateriaal en geschreven zonder winstoogmerk.
De verwijzingen naar de internetpagina’s zijn toegankelijk voor eenieder die geïnteresseerd is in de weergave van de geschiedenis van de aanval van de Hollander Pieter van der Does op Gran Canaria in 1599, de verdediging van het eiland, en het leven op het eiland in dat tijdperk.
Zoals gezegd, is het onderstaande bedoeld om een historische verklaring toe te voegen aan de bestaande herdenking van de verovering van Gran Canaria in 1599 en de daaropvolgende terugtrekking:
http://www.grancanaria1599.es/2016/06/relacion-sumaria-26-de-junio-de-1599.html
Toelichting in het Engels:
http://www.grancanaria1599.es/p/lost-amongst-spanish-words-about-gran.html
El Real de Las Palmas
(De Koninklijke Vesting Las Palmas)
in 1599, tijdens de aanval van de Hollandse Vloot.
El Real de Las Palmas (kaart van Torriani).
Informatiebron-materiaal:
Fuente: transcripción propia (y aún necesitada de arreglos) del facsimile de
la “Relación” Relaciones circunstanciadas de las operaciones navales
de desembarco efectuadas en las islas de Gran Canaria y La Gomera
por parte de la escuadra holandesa
mandada por el almirante Pieter Van Der Does (1599):
http://mdc.ulpgc.es/cdm/ref/collection/aea/id/1741
Grabados para una batalla: 1599-1999 : IV Centenario del ataque de Van der Does a Las Palmas de Gran Caianar
Fuente de la imagen: La armada de Van der Does ante Las Palmas. Grabados para una batalla:
http://mdc.ulpgc.es/cdm/singleitem/collection/MDC/id/85694/rec/8
El dicho dia Sábado veinte y seis de Junio...
El dicho dia Sábado veinte y seis de Junio amaneció y vino entrando la dicha armada en el puerto principal della, sin embargo de mucha artilleria que de la fortaleza se le disparó, que hizo mucho daño en todas las naos, y en la Capitana, y otras Fustas que se quedaron y fueron despues al fondo, y en una hora que duró el entrar y surgir dicha armada, toda y va y fue (despues de surta) disparando su artillería a la fortaleza, con que de último limpiaron la playa de armas della, y en el disparar su artillería.
Luego que se vieron las velas se tocó a rebato, y se tuvo por cierto ser de enemigos, por avisos que se habían tenido. Los Señores Regente y Oydores salieron por la ciudad en sus caballos armados, y lo propio salió Alonso de Alvarado Governador y Capitan de la isla, y juntas las cinco compañas de la ciudad, de que eran Capitanes Antonio Lorenço, Juan Martel, Juan Ruyz de Alarcón, Francisco Cabrejas Toscano, Baltasar Chamoso, con las onze piezas de Campo de la ciudad, salieron della la buelta del puerto, donde yva entrando el enemigo. También salió el Obispo e Inquisidores, Clérigos y Frayles, sin que en la ciudad quedasse nadie, y por sospecharse que yva el enemigo a hazer su desembarco en la Caleta de Santa Cathalina, como lo intentó el Armada Inglessa el año de 95.
De landkaart van Cassola die de Engelse aanval beschrijft in 1995.
De stad werd beschermd door de stadsmuur, links onder op de afbeelding.
Llegado a ella, el dicho governador Alonso de Alvarado ordenó y repartió la gente por las Trincheas que alli están, a que le ayudó el Licenciado Antonio Pamo Chamoso su Teniente, y don Antonio de Eredia Sargento Mayor y también le repartió el Artillería de Campo, y los señores Regente y Oydores animando la gente, diziendo "Ea, sus a ellos" teniendo el señor Regente en la mano una espada desnuda, y ofrecieron al dicho Governador el favor y ayuda necessaria, para que se hiciesse y executasse todo lo que convieniesse, e los dichos señores del Audiencia se pusieron a lo último de las dichas trincheas, y más cercanos a la mar y al dicho puerto, e viendo que el enemigo entrava dentro del puerto debaxo de la fortaleza, el dicho señor Governador embió al Capitán Juan Ruyz de Alarcón con su compañía, y la gente de Juan Martel que estaba ausente de la Isla, con dos pieças de Campo pequeñas que fuesse a ocupar unas Trincheas que estan enfrente del desembarcadero del dicho puerto, y otras dos embio al Capitan Jusepe Hernandez Nuñez que avia llegado con parte de la gente de las compañías de la ciudad de Telde, de donde era Cabo, y los Capitanes de la dicha ciudad Andres de Betanço y Juan de Xara.
Como la dicha Armada fue surgiendo, cada nao traýa su lancha por popa, y algunas a dos y a tres. Todas estas la fueron poblando de gente, que saliendo de entre las naos, se vieron que serían como ciento y cincuenta, y en ellas veynte y siete vanderas, y acercándose al desembarcadero del dicho puerto de las trincheas, se les disparó las dos pieças de Campo, y de la fortaleza una pieça gruessa con lenternas de pedernales, que en la vanguardia de las lanchas se vido hazerles mucho daño, y por acostarse la gente, con el daño que recebían, se anegaron dos lanchas, y assi se retiraron a las naos.
Luego fue toda esta multitud de lanchas a la Caleta de Santa Catalina, y antes de llegar a ellas fue innumerable la Artillería que se disparó a las trincheas della, y alli cerca de los señores del Audiencia mataron un hombre y dos bueyes que llevavan una pieza que alli tenian, y llegando las lanchas se le disparo el artilleria de Campo, que hizo mucho estrago en ellas, y se atrumbo y fue a fondo otra lancha, que se vido andar la gente nadando, y assi se tornaron a retirar hazia el puerto, por lo cual dejando el dicho Governador en las Trincheas parte de las compañias de la ciudad, y la del Capitán Aracibia del lugar de Terore, con parte de la Artillería del Campo.
Con la demás gente y artillería, fue caminado por tierra a las parejas del enemigo, que yvan en sus lanchas por la mar.
El qual con gran furia de repente arremetió contra ellas, hasta estar casi encalladas en un Caletoncillo muy pequeño, y surgio antes de llegar a la playa grande (parte donde jamás llego, ni se entendió podría llegar ninguna barco ni batel.)
Y allí enfrente del dicho Caletoncillo estavan los naturales en sitio muy acomodado, como un Médano de arena pegado al agua, que servía de trinchea, del qual di[spa]ró una rociada con la artillería de Campo, y arcabuzería a las dichas lanchas, y luego otra que se vido hazerles gran daño, en particular un sacre, que estaba más atrás a cargo de Juan de Legrete, Cabo de los Artilleros la qual resistencia estaban presentes que yvan con la gente y el dicho governador, y en fin con daño en la gentes y lanchas, se retiró el enemigo hazia fuera, sin que muchedumbre della y de los Mosquetes y esmeriles, y versos con pedernales de las lanchas hiziessen daño a los naturales, por la razón dicha, y tornando a acercarle al dicho desembarcadero del puerto, se volvieron a retirar hazia los navíos, porque de las trincheas dispararon dos pieças, y verlas ocupadas con la dicha gente de Telde, y compañía del dicho Capitán Juan Ruyz de Alarcón, y Juan Martel.
Y cerca de las naos se juntaron todas un poco, como en consulta, y a esta ultima retirada, la gente dela tierra, le dió una bozería, y empeço a publicar victoria, y vino corriendo la boz a la ciudad.
Visto el enemigo la resistencia que hallava en todas partes, acordó de hazer su desembarcación al principio de la playa grande del puerto apartado del desembarcadero y trincheas del, y como dos carreras de cavallo de donde estavan los naturales, y que la fortaleza se entiende no alcançaría con las lenternas (parte donde jamás se entendió ni ymaginó que podría ningún enemigo desembarcar) por no aver llegado ningún barco ni batel, por ser de ordinario mala mar de leva que regentaba muy afuera, y barios, y así por esto no tenían en toda aquella playa trincheas ni reparo, que fue lo que le apeteció de hacer allí su desembarcación, y ayudándoles la mar con estar muy bonança sin ninguna ola, y la marea que venía creciendo, y así con gran furia arremetió con sus lanchas, y estando encalladas la una con la otra, que se entendió después cerca que venía allí el general, y otros a sus lados, y saliendo dellas como setenta o ochenta hombres: los naturales sin aguardar a que faltasen mas numero de gente que sirviese de trinches, con demasiado ánimo salieron toda la vanguardia del sitio donde estava, y a todo correr fueron haza las dichas lanchas, y el dicho Governador Alvarado con ellos, y las dichas lanchas pararon de echar gente, y procuraron desencallar y apartarse afuera las que pudieron, y a esto salieron delas trinches del puerto, y vinieron a todo correr la gente que en ella estava, y sin embargo de que eran muchos los balazos de Artilleria que de las Naos les tiraron como los vieron yr, con Mosquetes y Esmeriles, y Versos de las lanchas, y con que mataron algunos.
Los naturales les llegaron a las manos, y en breve alancearon y mataron arrimados a las lanchas todos los desembarcados, y hecho esto empeçaron a hazer lo propio a la gente de las lanchas encallada, y el Capitan Zebrian de Torres de la Vega con una alabarda se tiro tres golpes y botes al general de la dicha Armada con que derribo en la propia lancha y le dio tres heridas, y sino estuviera armado le matara, y de las otras lanchas le mataron con la mosqueteria, y esmeriles a el y a otros, y tornandose a levantar, el dicho General, y otros dellos, que llegaron los derribaron en el agua, y se guarecio entre las lanchas, el agua a la garganta, y allí en ella le mataron dos Capitanes y mas gente, y la que quedava salto al agua, y lo propio hizieron otras tres o quatro lanchas.
De modo que quedando sin gente las desencallaron, y salieron la gente, aunque no toda, y así quedando los naturales en la playa rasa, sin aver donde encubrirse un solo ombre de todas las lanchas, las empeçaron a apocar con rociadas de mosqueteria sin cesar y Esmeriles y versos con saquillos de pedaços de clauos y hierros, con que si aguardaran no quedara ninguno en la playa por muchos que fueran, y ansi andando los dichos Regente y Oydores, haziendo a la mas gente que quedaba en el sitio, llegase y que viniesse de la gente de las trincheas de Santa Catalina, y los naturales a toda priessa venian retirandose al sitio que tenian antes, quedando muertos el dicho Capitán Zebrian de Torres y Clemente Jordan Capitan de armas, y el Alferez del Capitan Juan Ruyz de Alarcon, ante el Teniente Chamoso y otras muchas personas y gente onrada, y trayendo una pierna quebrada el dicho Governador, y sin su cavallo, y el Capitan Andres de Betanços, de Telde, herido, que despues murio, y el Capitán Juan Ruyz de Alarcon y otros muchos, y del dicho sitio se hizo todo el daño que se pudo al enemigo en las lanchas y gente que desembarco: con que se arruynaron siete lanchas que dexaron alli anegadas, y sin embargo dello prosiguio su desembarcacion, echando tierra como quatro mil hombres con las veynte y siete vanderas, que a todo correr atravesavan la playa por el daño que recebian, y gente que les mataba el Artilleria de Campo, y se encubrieron con unos Medanos baxos de arena, y de allí se fueron por su orden hazia otros mas altos y superiores al sitio donde los naturales estavan, y en distancia que con su Mosqueteria lo limpiaran todo sin dexar ombre con vida por no aver donde repararse, sin que los naturales con su arcabuzeria pudiessen hazer daño al enemigo, por no alcançar a la mitad del camino, y asi se concertó por forçosa la retirada, y luego se puso a efeto en buen passo, y los señores Regente y Oydores (con gran riesgo, y el Licenciado Chamoso que quedó haziendo oficio de Governador y Capitan de la Isla con su Theniente se detuvieron, por retirar seys pieças de campo que se retiraron a la ciudad, y solo quedo en poder del enemigo un Sacre grande, por averle muerto dos bueyes de quatro que se llevavan, y estar plantada entre medanos de arena, en no poderla sacar, e dos pequeñas de las trincheas del puerto.
De la otra parte de el enemigo otras dos, que reventaron cuando las diaparava.
Y a el retirar a la ciudad fue mucha la artilleria que los navios disparavan a nuestros naturales, con que se entendio que avia muerto mucha gente, y fue Dios servido que no fueron mas de tres y algunos heridos.
Llegados a la Ciudad, el Audiencia dizo al Licenciado Chamoso, que tomasse el baston en lugar de su governacion y Capitan de la Isla, y el sargento Mayor anduviesse en su compañia: tapiaronse las puertas de la ciudad, y se subio el artilleria al cerro alto de San Francisco, y se detuvo y junto toda la gente que se pudo de la retirada, y se espero al enemigo, y se mando a una esquadra de ombres sueltos, y algunos de a cavallo, de la compañia de Miguel de Muxica capitan de la cavalleria de la Isla, fuessen a reconocer al enemigo que yva en un esquadron hazia un termino de Tamarasayte, una legua de la ciudad, por medio del qual passan los mas de la ciudad van a los pueblos, los quales viendo yr tres compañias, se les pusieron al fin de un risco alto por donde avian de passar, y assi los enemigos se retiraron y bolvieron donde estaban los demas.
Hasta ya sobre tarde se estuvo el enemigo cerca donde avia desembarcado, y las lanchas traxeron mas gente de las naos, con que harian numero de seys mil hombres, y se repartio en cinco esquadrones.
Y este dia en la tarde fueron hazia la fortaleza la qual se rindio, aviendo por amenazas que se le hizieron, y ver el Alcayde de tanta maquina y poder de navios y lanchas (nunca por el vistas) y tanta artilleria que se le disparo, con que limpiava la playa del arena, matando un hombre y poniendole temor a el y a otros: y porque el enemigo era señor del passo por donde le avia de yr el socorro, y que no le podia venle de otra parte, y que los naturales se avian retraydo a la ciudad, quedando dellos muertos en la playa que todo esto se supo, de lo que dezia en su descargo.
Y fue grande daño el rendirse esta fuerça, y acobardarse el Alcayde, porque si ayudara con su artilleria pudiera hazer grande estrago en las lanchas quando yva a desembarcar, y se tiene por cierto no desembarcaria alli por entonces; y demas desto, su propia artilleria sirvio para batir el fuerte, puertas y muralla de la ciudad, llegando cerca, y descubriendo el fuerte de santa Ana, de que era Alcayde, el capitan Alonso de Vanegas, regidor de la dicha Isla. La vanguardia del enemigo, le disparo dos pieças que las balas se vieron dar por medio de la gente, con que a toda priessa se retiraron mas atras, llevando rastro los caydos con las dichas valas, y se pusieron do estavan encubiertos, y alli estuvieron hasta que vino la noche.
Aquella noche el enemigo se acerco a la ciudad, y despues a media noche, del dicho fuerte de Santa Ana se le disparo dos pieças juntas que se assestaron donde avia mucha cantidad de municiones en sendas, que luego se taparon y encubrieron.
Abeeldingen:
Castillo de La Luz.
De stadsmuur (kazemat) met het Castillo de Mata.
↑ Dit is niet Piet. ↑
El Batán - (De Volmolen).
La Villla de Santa Brigida
De Baai van Las Palmas - Puerto de La Luz.
Voor nog meer afbeeldingen kijkt u op:
https://www.google.nl/search?hl=nl&site=imghp&tbm=isch&source=hp&biw=1920&bih=916&q=Relaci%C3%B3n+Sumaria%3A+26+de+junio+de+1599
Archief (in het Spaans) op het Internet:
2017: http://www.grancanaria1599.es/2017/05/muertos-y-heridos-propios-en-el-ataque.html
▼ 2016 (19)
▼ octubre (2)
Vestimenta española en 1599: introducción
▼ septiembre (3)
Visita del médico Juan Mendez Nieto a La Palma en ...
¿Cómo vestirían en 1599? Más ejemplos reales de la...
¿Cómo vestirían en 1599? Ejemplos reales de la épo...
▼ agosto (4)
¿Cómo vestirían en 1599? Los civiles holandeses
Clarea de vino, receta de época
¿Cómo vestirían en 1599? Los soldados holandeses
▼ julio (6)
Rosquillas para celebrar una victoria
Relación Sumaria: 3 de julio de 1599 - la Gesta de...
Relación Sumaria: 8 de julio de 1599
Relación Sumaria: 9 al 14 de julio de 1599
▼ junio (4)
Relación Sumaria: 26 de junio de 1599
Relación Sumaria: 27 de junio de 1599
Relación Sumaria: 28 de junio de 1599
Relación Sumaria: Tras la toma de la ciudad
▼ 2017 (2)
▼ mayo (1)
Muertos y heridos propios en el ataque holandés
▼ marzo (1)
De Ciprián de Torres, capitán de la Vega
http://www.grancanaria1599.es/2016/09/como-vestirian-en-1599-mas-ejemplos.html
http://www.grancanaria1599.es/2016/08/como-vestirian-en-1599-los-soldados-holandeses.html
http://mdc.ulpgc.es/cdm/singleitem/collection/mdci/id/1188/rec/28
http://www.grancanaria1599.es/2017/03/de-ciprian-de-torres-capitan-de-la-
http://www.grancanaria1599.es/2016/
http://www.grancanaria1599.es/2016/07/que-era-un-batan.html
http://www.grancanaria1599.es/2016/07/rosquillas-para-celebrar-una-victoria.html
http://www.grancanaria1599.es/2016/06/relacion-sumaria-28-de-junio-de-1599.html
http://www.grancanaria1599.es/2016/06/relacion-domingo-27-de-junio-1599.html
http://www.grancanaria1599.es/2016/07/relacion-sumaria-3-de-julio-de-1599-la.html
http://www.grancanaria1599.es/2016/08/como-vestirian-en-1599-los-civiles-holandeses.html
http://www.grancanaria1599.es/2016/08/aborigenes-en-1599.html
http://www.grancanaria1599.es/2016/08/clarea-de-vino-receta-de-epoca.html
http://www.grancanaria1599.es/2016/09/visita-del-medico-juan-mendez-nieto-la.html
http://www.grancanaria1599.es/2016/09/como-vestirian-en-1599-mas-ejemplos.html
http://www.grancanaria1599.es/2016/08/como-vestirian-en-1599-los-civiles-holandeses.html
http://www.grancanaria1599.es/2016/10/1595-el-ano-de-la-naval.html
http://www.grancanaria1599.es/2016/10/1595-el-ano-de-la-naval.html
http://www.grancanaria1599.es/2017/05/muertos-y-heridos-propios-en-el-ataque.html
vega.htmlhttp://www.grancanaria1599.es/2016/06/
http://www.grancanaria1599.es/2017/05/muertos-y-heridos-propios-en-el-.775
Geschiedenis:
De jaren voor en na
jonkheer, vice-admiraal Pieter van der Does
De voorafgaande periode wordt besproken in de Maritieme geschiedenis van de Nederlanden: Van de prehistorie tot 1585
De maritieme geschiedenis van Nederland beschrijft het ontstaan en de ontwikkeling van de scheepvaart in Nederland, vanaf de zestiende eeuw
De Admiraliteit van Amsterdam was de grootste van de vijf admiraliteiten ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Het beleid van de verschillende admiraliteiten werd in sterke mate beïnvloed door gewestelijke belangen. Ieder gewest probeerde zo veel mogelijk handel naar zich toe te trekken en een oogje toe te knijpen bij overtreding van de regels. Vooral de Admiraliteit in Amsterdam was actief in het aanhouden van schepen. Inkomsten door plundering of buit droogde op in de achttiende eeuw.
Aanvankelijk was Amsterdam ingedeeld bij de Admiraliteit voor het Zuiderkwartier van Holland dat in Rotterdam gevestigd was. Bij een reorganisatie van het zeewezen onder Robert Dudley op 26 juli 1586 werd Amsterdam, samen met het Noorderkwartier van Holland, Friesland, Utrecht en Gelderland ondergebracht in één admiraliteit, die gevestigd zou worden in Hoorn. Hoorn verzette zich met Enkhuizen en Medemblik tegen de aanstelling van de gecommitteerden ter admiraliteit door de Staten van Holland in plaats van door de steden zelf. De gecommitteerden kwamen niet verder dan Amsterdam en begonnen daar op 28 augustus 1586 met hun werkzaamheden, tevens het begin van de Amsterdamse Admiraliteit.
Het conflict werd beëindigd door een compromis. Nadat de Westfriese steden hun verzet tegen de inmenging van buitenaf hadden opgegeven, werd Hoorn in 1589 zetel van een eigen admiraliteitscollege. Op 14 juni 1597 werd door de Staten-Generaal van de Nederlanden de bestaande situatie vastgelegd waarbij zowel Hoorn als Amsterdam een eigen admiraliteit behielden. Het gebied waarvoor Amsterdam verantwoordelijk was, werd beperkt tot de stad zelf, het Gooi, Utrecht en de Gelderse kwartieren Arnhem en de Graafschap Zutphen. Deze als voorlopig bedoelde regeling bleef tot het eind van de Republiek in stand.
De Admiraliteit van Amsterdam werd volgens de besluiten uit 1597 bestuurd door zeven gecommitteerde raden, waarvan er vier benoemd werden door de Staten van Holland en drie door andere gewesten.
Convooi- en licentgelden
De admiraliteitscolleges waren in de eerste plaats belast met de zorg voor de uitrusting van de oorlogsvloten van de Republiek. De admiraliteiten kregen tevens als taak het beheer van de in- en uitvoerrechten, het innen van convooien en licenten. De licenten waren het belangrijkst: het waren vergunningen of vrijbrieven op de handel met de vijand, dit wil zeggen Spanje en de Spaanse Nederlanden. De opbrengst was n.b. bestemd voor de bouw en de uitrusting van oorlogsschepen Merkwaardig genoeg zwijgt de Unie van Utrecht over de convooien en licenten. Een besluit omtrent de invoering kwam op 4 april 1582 tot stand.
Soldij en tractementen
Geen van de onderofficieren of manschappen was bij de admiraliteit in vaste dienst! Het kenmerkende was juist het wisselend inkomen, dat voor het grootste deel geënt was op de opbrengst van buitgemaakte schepen. Een matroos bij de zeemacht ontving per kalendermaand tien à elf gulden. Aan aangemonsterde matrozen werd behalve huisvesting tevens voeding verstrekt. Matrozen werden gekort wegens de aan hen verstrekte uniformkleding en plunje.
Evenals dat bij onderofficieren en matrozen in het algemeen het geval was, waren er ook marineofficieren die, afhankelijk van de rang die zij bekleedden, geen traktement van de admiraliteit ontvingen als zij aan de wal waren. Weliswaar waren voor officieren 'de verteringen aan de ruim voorziene kajuitstafel ... altijd vrij', dat neemt niet weg dat een maandtraktement van 30 gulden voor een luitenant en 60 gulden voor een commandeur bij plaatsing op een schip, niet indrukwekkend is.
Pieter van der Does
Pieter van der Does (Leiden, 1562 - Sao Tomé, 24 oktober 1599) was een Nederlands vlootvoogd. Hij was de zoon van Jacob van der Does, schepen van Leiden ten tijde van het Leidens ontzet. Pieter stamde af van het adellijk geslacht van der Does. Hij was getrouwd met Filipote van Duivenvoorde. Uit het huwelijk werd erfdochter Hendrika van der Does (1589-1653) geboren die in 1600 met Adriaan van Mathenesse (1563-1621) huwde.
Levensloop
In 1586 kwam Pieter van der Does als superintendant bij de vloot te werken waarbij hij de ondergang van de Spaanse Armada in 1588 meemaakte; datzelfde jaar raakte hij gewond tijdens het beleg van Geertruidenberg. In 1587 werd hij ook baljuw en dijkgraaf van Rijnland, een jaar later (eveneens) hoofdschout van Leiden. Op 23 december 1588 kreeg hij de functie van viceadmiraal van het gewest Holland. Enige tijd daarna werd hij (ook) meester-generaal der artillerie. In 1594 raakte hij gewond tijdens het beleg van Groningen.
In 1597 werd hij, als eerste die deze functie ooit uitoefende, viceadmiraal van de Admiraliteit van de Maze en in 1599 viceadmiraal van de Admiraliteit van Amsterdam. In mei 1599 vertrok onder zijn leiding een vloot van Hollandse en Zeeuwse schepen richting de Spaanse-Portugese kust met de bedoeling deze aan een blokkade te onderwerpen daar men toentertijd met deze landen in een langdurige oorlog was verwikkeld (de Tachtigjarige Oorlog).
Vanwege de zware verdediging lukte het Van der Does en zijn manschappen niet om dit voor elkaar te krijgen waarop zij doorvoeren naar Las Palmas de Gran Canaria. In de zomer van 1599 nam hij de stad in maar kon die maar enkele dagen vasthouden.
De verovering van Gran Canaria mislukte en na zware verliezen reisde hij met een deel van de vloot door naar het aan de Afrikaanse Westkust gelegen Sao Tomé, toentertijd evenals de Canarische Eilanden Spaans bezit. Daar vond Pieter van der Does zijn einde vanwege verwondingen die hij bij de inname van Las Palmas had opgelopen; sommige bronnen melden echter dat hij stierf aan malaria.
Bezittingen
Vanwege zijn verdiensten kreeg hij van de Staten van Holland de heerlijkheden Vriezekoop en Rijnsaterwoude. Rond 1591 kocht hij Huis ter Does dat tot een eeuw daarvoor in bezit van de familie Van der Does was geweest. Hij en zijn vrouw lieten het in 1598 her- of verbouwen.
Galjoen (schip)
De achterzijde is bij een galjoen typisch hoger dan de voorzijde.
Een galjoen is een historisch zeilschip uit de laatste helft van de 16e eeuw en de 17e eeuw. Het woord galjoen wordt nog het meest gebruikt voor de Spaanse galjoenen die vanuit de Nieuwe Wereld goud en zilver naar Spanje brachten, maar in feite waren de meeste 17e-eeuwse grote schepen van dit type, ook de Nederlandse, zoals de Leeuwin en de Mauritius.
Een galjoen is een verdere ontwikkeling van de kraak, en verschilt hiervan doordat de zeer hoge en gekromde vooropbouw, het voorkasteel, vervangen werd door een lage, smalle en ver naar voren uitstekende boeg waarachter een loodrechte voorkant van de eigenlijke romp oprees. Hierdoor konden aan de voorzijde eenvoudiger zware kanonnen ingebouwd worden. Ook nam vermoedelijk de wendbaarheid toe. Het galjoen behield een hoge achter-opbouw, het kasteel. Deze achter-opbouw was mede bedoeld als onderkomen voor de edelen die als officieren op het schip meevoeren, en vaak ook (gedeeltelijk) eigenaar waren. De combinatie van lagere voorkant en hoge achterkant leverde het typische silhouet op van het 17e-eeuwse zeilschip. Galjoenen werden wellicht ontwikkeld om een antwoord te bieden aan de galjas uit de Middellandse Zee, een lage galei die ook zware kanonnen op het voorschip droeg.
De platte achterzijde of spiegel van het kasteel werd getooid met de familiewapens van de eigenaren. Dit kon na verloop van tijd uitmonden in uitbundige versieringen. Aan weerszijden op de hoeken van deze spiegel was een kleine uitbouw aangebracht dat als toilet diende
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Republiek der Verenigde Nederlanden was tussen 1588 en 1795 een confederatie/statenbond met trekken van een defensieverbond en een douane-unie. Ze besloeg grotendeels het grondgebied van het huidige Nederland. Zij verwierf in de 17e eeuw grote politieke en economische macht en speelde geruime tijd een hoofdrol op het wereldtoneel. Het einde kwam met de inval van Frankrijk in 1793-1795, al was de neergang al eerder ingezet.
De Republiek bestond uit acht soevereine staten: Groningen, Friesland, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Holland, Zeeland, en Drenthe. Elke staat bestuurde het eigen gebied. Vertegenwoordigers van zeven staten (Drenthe viel hierbuiten) stuurden hun vertegenwoordigers naar de Staten-Generaal in Den Haag.
Gebiedsdelen die zich buiten de acht provinciën bevonden maar wel tot het grondgebied van de confederatie behoorden, de zogenaamde generaliteitslanden, bevonden zich grotendeels in het huidige Zeeuws-Vlaanderen, de huidige Nederlandse provincies Noord-Brabant, Limburg, en in het zuidoosten van de huidige provincie Groningen.
Opmerkelijk in de kleine republiek van maximaal 2,5 miljoen inwoners was het succes van de Nederlandse wereldhandel via de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC), de West-Indische Compagnie (WIC), en die op de Oostzee, de grote militaire successen tegenover ogenschijnlijk veel sterkere landen als Spanje en Engeland, de enorme vloot (met 2000 schepen groter dan die van Engeland en Frankrijk samen), en de bloei van kunsten (Rembrandt en vele anderen) en wetenschappen (onder anderen Hugo de Groot), gepaard gaande met voor die tijd relatief grote geestelijke vrijheid.
Spaanse Nederlanden |
||||
Personele unie van de lenen in het Heilige Roomse Rijk |
||||
|
||||
|
||||
Kaart van de Zeventien Provinciën met in rood de lijn de van de scheiding tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden in 1648 |
||||
Algemene gegevens |
||||
Hoofdstad |
de facto: Brussel |
|||
Bevolking |
ca. 3.000.000 |
|||
Talen |
Diets/Nederlands, Waals, Luxemburgs, Frans (elite) |
|||
Religie(s) |
Rooms-Katholicisme, Protestantisme (verboden) |
|||
Munteenheid |
Gulden |
|||
Regering |
||||
Regeringsvorm |
Monarchie |
|||
Dynastie |
Huis Habsburg |
|||
Staatshoofd |
de facto: Landsheer |
|||
Plv. staatshoofd |
Landvoogd |
De Spaanse Nederlanden is de benaming voor de Habsburgse Nederlanden van 1556 tot aan 1715. In 1581 scheidden de noordelijke gewesten zich van de zuidelijke af en verklaarden zich onafhankelijk onder de naam Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Voordien stonden de Spaanse Nederlanden ook bekend als de Zeventien Provinciën. De Zuidelijke Nederlanden gaan verder onder de naam Spaanse Nederlanden. In 1715 gaan de Zuidelijke Nederlanden van Spaanse tak over naar de Oostenrijkse tak van het Huis Habsburg en verder onder de naam Oostenrijkse Nederlanden.
Eerste tien jaar
In 1555 nam koning Filips II van Spanje de regering van de Habsburgse Nederlanden over van zijn vader keizer Karel V. Omdat Filips in de eerste plaats koning van Spanje was, werden de Nederlanden sindsdien de Spaanse Nederlanden genoemd. Dit was geen officiële benaming, aangezien staatkundig de afzonderlijke landsheerlijkheden 'slechts' in personele unie verenigd waren.
De eerste tien jaar (1556-1566) heerste er relatieve rust in de Spaanse Nederlanden. Wel liet de koning de protestanten hard aanpakken. Daarop kwamen de Nederlandse edelen in problemen met de bevolking, die opstandig werd onder de verdrukking. De edelen boden op 5 april 1566 het Smeekschrift der Edelen aan landvoogdes Margaretha van Parma aan, maar zij kon niet veel doen omdat Filips II niet wilde meewerken.
Zo kwam het dat op 10 augustus 1566 de door een hagenpreek opgehitste bevolking de Beeldenstorm begon in Steenvoorde, Vlaanderen. Deze en daaropvolgende gebeurtenissen leidden tot de Nederlandse Opstand tegen landsheer Filips II, met als gevolg een strijd die vandaag de dag bekendstaat als de Tachtigjarige Oorlog.
Scheiding
De Zuidelijke Nederlanden ontstonden als gevolg van de afscheiding van de Noordelijke Nederlanden bij de Acte van Verlatinghe van 1581. De facto werd de scheiding bewerkstelligd door de Val van Antwerpen in 1585 en vele andere militaire successen van Alessandro Farnese, de latere hertog van Parma.
Reeds bij de dood van landsheer Filips II in 1598, bleken de Nederlanden verdeeld te zijn:
Enerzijds de vrijgevochten noordelijke gewesten (voortaan de Verenigde Provinciën of de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden genoemd), met het calvinisme als overheersende godsdienst en een groeiende rol voor het Huis Oranje-Nassau.
Anderzijds de zuidelijke gewesten, waar met de hulp van de Spaanse troepen de Bourgondisch-Habsburgse dynastie en als godsdienst het rooms-katholicismebewaard bleven en het daar aanwezige calvinisme werd uitgeroeid Jeton met dubbelportret van Albrecht van Oostenrijk
en de infante Isabella van Spanje,
geslagen te Antwerpen in 1612.
Voorzijde: portretten van Albert en Isabella.
Keerzijde: Adelaar met balans, datum 1612.
Albrecht en Isabella
Omdat Filips II weinig vertrouwen had in zijn zoon en opvolger Filips III, droeg hij op 6 mei 1598 de Zuidelijke Nederlanden over aan zijn dochter en vertrouwelinge Isabella van Spanje, als bruidsschat voor haar huwelijk met aartshertog Albrecht uit de Oostenrijkse lijn van het Huis Habsburg. Als één van de voorwaarden voor deze overdracht bepaalde Filips II dat mocht Isabella kinderloos overlijden, de Zuidelijke Nederlanden aan de Spaanse kroon zouden terugvallen.
Zeven maanden na de dood van Filips II traden Albrecht en Isabella op 13 september 1598 in het huwelijk en vestigden zich in het Paleis op de Koudenberg in Brussel. Zij hadden kennelijk een gelukkig huwelijk en kregen drie kinderen, die kort na de geboorte overleden. Albrecht en Isabella deden veel om de omstandigheden in hun gewesten te verbeteren. Onder hun bewind genoten de Zuidelijke Nederlanden een grote mate van zelfstandigheid, maar konden zich nog niet tot een volwaardige nationaliteit ontwikkelen.
Maritieme geschiedenis van Nederland
De maritieme geschiedenis van Nederland beschrijft het ontstaan en de ontwikkeling van de scheepvaart in Nederland, vanaf de zestiende eeuw.
De voorafgaande periode wordt besproken in Maritieme geschiedenis van de Nederlanden: van de prehistorie tot 1585.
Uitsnede van Het IJ voor Amsterdam met de 'Gouden Leeuw', het voormalige vlaggenschip van Cornelis Tromp, door Willem van de Velde de Jonge.
De bloei van de scheepvaart, met name van de handel op de Oostzee, maakte van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een maritieme grote mogendheid die in de zeventiende eeuw zowel economisch als politiek haar hoogtepunt bereikte.
De maritieme geschiedenis van Nederland beschrijft het ontstaan en de ontwikkeling van de scheepvaart in Nederland, vanaf de zestiende eeuw.
De voorafgaande periode wordt besproken in Maritieme geschiedenis van de Nederlanden: van de prehistorie tot 1585.
Na de val van Antwerpen
‘ De geograaf’ van Johannes Vermeer
maakt de nieuwsgierigheid zichtbaar die de ontdekkingsreizen mogelijk maakte.
Na de val van Antwerpen in 1585 verliet meer dan de helft van de honderdduizend inwoners de stad. De meesten trokken naar de noordelijke provincies. Niet zelden was dit via een omweg via andere landen. Daarbij bleven enkelen achter, zodat de vluchtelingen die in de Republiek arriveerden, vaak familieleden op meerdere plaatsen in Europa hadden. Dit zorgde voor een uitgebreid netwerk dat niet alleen de handel bevorderde, maar ook de informatiestroom naar vooral Amsterdam.
In 1585 stelde Spanje het eerste embargo in tegen de Nederlanden dat zou duren tot 1589. Dit had aanvankelijk een destructief effect op de doorgaande vaarten op Iberië. In 1590 herstelde dit snel. Vrijwel direct na zijn troonsbestijging brak koning Filips III echter weer met de praktijk dat de opstandelingen in de Noordelijke Nederlanden handel dreven met de Spanjaarden. Hij stelde in 1598 opnieuw een embargo in, liet alle in Spaanse en Portugese havens aanwezige Nederlandse schepen met hun lading in beslag nemen en nam de bemanning gevangen. Deze politiek bracht minstens evenveel schade toe aan de Spaanse economie als aan de Hollandse. Het embargo bleef van kracht tot 1608, maar de scheepvaart had zich ondertussen gestort op het Verre Oosten, waardoor daar grote winsten gehaald konden worden.
Handel rond de Oostzee
De handel met de landen rond de Oostzee was in de zestiende en zeventiende eeuw van groot belang. Allereerst was er de zogenaamde "moedernegotie"; hiermee werd vooral de graan- en in mindere mate de houtvaart bedoeld. Tezamen waren dit de belangrijkste economische pijlers van de bloeiperiode tijdens de Gouden Eeuw. De Hollanders waren economisch vooral dominant geworden doordat ze zich richtten op het massavervoer, terwijl de Hanze zich voornamelijk richtte op het vervoer van luxegoederen.
Na de Vrede van Spiers van 1544 erkenden Lübeck, de machtigste Hanzestad, en het Wendische Verbond hun nederlaag: voortaan was de Oostzee voor de Hollanders vrij toegankelijk. Blijkens de lijsten van de Sonttol voer rond 1600 zo'n 50% van alle schepen die de Sont passeerden onder Nederlandse vlag. Vanaf 1615 was ook vrijwel alle handel op Rusland in Nederlandse handen.
De Directie der Oostersche Handel en Reederijen, opgericht in 1689, streefde veiligheid voor de koopvaarders op de Oostzee na.
Allegorie op de bloei van de Nederlandse visserij na de Tweede Engelse Zeeoorlog (1665-67), Willem Eversdijck ~1667.
Het grote belang dat gehecht werd aan de visserij, blijkt wel uit dit schilderij met daarop de Nederlandse admiraals, van wie enkelen een net met vis binnenhalen. Onder anderen Adriaen Banckert en Michiel de Ruyter zijn afgebeeld.
Visserij en walvisvaart
Van groot belang was de haringvangst, de Grote Visserij en in mindere mate de Kleine Visserij, de walvisvaart. Van 1614 tot 1642 had de Noordsche Compagnie het alleenrecht op de walvisvaart. Toen dit octrooi afliep, gingen ook anderen meedoen aan de jacht op de Groenlandse walvis. Dit leidde uiteindelijk tot het bijna uitroeien van de Noord-Atlantische populatie van deze walvissoort.
Cartografie
Wereldkaart van Gerrit van Schagen uit 1689.
De atlassen die Willem Blaeu en zijn zoon Joan maakten, waren de tot dan toe meest gedetailleerde kaarten ooit. De door hen vervaardigde "Atlas maior" uit 1662 was een van de duurste atlassen uit de zeventiende eeuw.
Bagger
Aanvankelijk moest men met de hand baggeren. De baggerbeugel was een soort schepnet met een lange steel. Hij werd aan het begin van de zestiende eeuw geïntroduceerd vanuit East Anglia. Een nieuwe manier van turfwinnen was noodzakelijk om aan de vraag van de groeiende steden te kunnen voldoen. Door de introductie van de baggerbeugel werd het mogelijk het veen onder de waterspiegel weg te baggeren, een praktijk die slagturven of turftrekken werd genoemd.
Al in 1575 construeerde Joost Jansz. Bilhamer een moddermolen. Een verbetering daarna was de modderschuit met rosmolen. Op stromend water werden krabbelaars gebruikt, die de bodem loswoelden, waarna de stroming voor de afvoer zorgde. Op de Zuiderzee stond te weinig stroming om hiervan gebruik te kunnen maken, zodat de krabbelaar hier niet van nut was. De verzandingen konden dus niet worden tegengegaan en er moest gebruik worden gemaakt van ‘scheepskamelen’ om schepen in Amsterdam te krijgen.
Door de gebroeders Tymon en Adrianus Kater uit Monnickendam werd een moddermolen gebouwd die tot vijf meter diepte kon werken. Een andere belangrijke uitvinding van de gebroeders was de klepschuit.
Scheepsbouw
Door de constante vraag naar schepen met een grote capaciteit, ontwikkelden de werven nieuwe scheepstypen, zoals de vlieboot, de buiskarveel en vooral de fluit. Deze schepen konden sneller varen met een kleinere bemanning dan eerdere scheepstypen. De schepen konden goedkoop gebouwd worden door een uitvinding aan het einde van de zestiende eeuw, de houtzaagmolen.
Cornelis Corneliszoon van Uitgeest werd op 15 december 1593 een octrooi voor de houtzaagmolen verleend, voor de krukas gebeurde dit op 6 december 1597. De uitvinding van Corneliszoon werd later verbeterd tot een geïntegreerde constructie, de zogenaamde paltrokhoutzaagmolen. Dit type houtzaagmolen was van groot belang voor de bouw van de schepen van de VOC en de WIC. De uitvinding droeg in belangrijke mate bij aan de economische opbloei van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in de zeventiende eeuw. De mechanisatie van het houtzagen leverde namelijk aanzienlijke besparingen op personeelskosten op. Aanvankelijk stuitte dit dan ook op bezwaren bij het Amsterdamse houtzagersgilde. Dat probleem bestond niet in de Zaanstreek, waar de gilden geen politieke invloed hadden. Dit gebied groeide tot het grootste scheepsbouwcentrum ter wereld uit.
De Paerrel een Oostindies Vaerder, Den Dubbelen Arent een Westindis Vaerder
(Reinier Nooms, ca. 1650)
Het eerste fluitschip zou in 1595 in Hoorn zijn gebouwd. Kenmerkend was een invallend bovenboord, dat het schip zijn peervorm gaf. Voor die vorm was een belangrijke economische reden: de hoogte van de Sonttol hing af van de breedte van het dek. Vandaar het smalle dek boven het brede ruim, waardoor een maximale lading tegen een minimale tol kon worden vervoerd. Deze manier om tol te berekenen bleef tot 1669 in gebruik. Schepen die daarna werden gebouwd, kregen een breder dek, wat ook gold voor de fluiten die niet op de Sont voeren.
De fluit was bijzonder geschikt voor de handelsvaart in Europa door het beperkte aantal bemanningsleden dat nodig was om het te zeilen (ongeveer twaalf) en de geringe diepgang. Dit leverde een belangrijk voordeel op in de concurrentie met andere handelsnaties, die grotere bemanningen moesten gebruiken en dus hogere kosten hadden. Het schip werd dan ook een van de belangrijkste scheepstypen voor de Nederlandse internationale scheepvaart, ook die op Indië. Fluiten bleven klein, tot circa 400 ton.
Andere schepen waren het spiegelretourschip, van 500 tot 1000 ton, pinassen, fregatten, pinken, jachten, hoekers, galjoten, hekboten, katschepen, pakketboten en brigantijnen.
Admiraliteiten
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd met de Instructie voor de Admiraliteiten van 1597 bepaald dat de maritieme verdediging van de Republiek in handen lag van de vijf admiraliteiten. In oorlogstijd vormden deze schepen, aangevuld met bewapende koopvaarders, de Staatse vloot. Hierdoor was de invloed van de gewesten groot, een situatie die zou voortduren tot de Franse tijd toen de zeemacht gecentraliseerd werd.
Straatvaart
Tughra
(gekalligrafeerde initiaal)
van sultan Ahmed I onder de Capitulatie met de Republiek
In 1580 werd Portugal na de slag bij Alcântara bij Spanje gevoegd, waarmee Nederland in oorlog verkeerde. Hierdoor werd Nederland afgesloten van de handel uit de Middellandse Zee en Indië. Vanaf 1590 nam de directe handel op de Middellandse Zee dan ook enorm toe. Daar kan de hongersnood in Italië rond die tijd mee te maken hebben gehad. Met een goed bewapende vloot begon de Straatvaart, die later ook op de Levant voer. Willem Barentsz schreef hiervoor de zeilaanwijzingen Nieuwe Beschryvinghe ende Caerttboeck van de Midtlansche Zee.
Uit deze tijd stammen de betrekkingen tussen Nederland en het Ottomaanse Rijk. De in 1582 in Antwerpen geopende Turkse stapel verplaatste zich in 1585 naar Noord-Nederland. Zo waren in Amsterdam veel Turkse, vaak Grieks, Joods en Armeens, kooplieden te vinden.
Het Ottomaanse Rijk verkeerde in oorlog met de Heilige Liga waar Spanje deel van uitmaakte. Gezien de gezamenlijke vijand zocht Willem van Oranje contact. Dit deed hij via Josef Nasi, een internationaal bankier die als Sefardische Jood gevlucht was voor de onderdrukkingen in Antwerpen en zich in Constantinopel gevestigd had.
Het eerste Nederlandse schip kwam in 1599 in de Levant aan met 100.000 zilveren dukaten en kocht zijde, specerijen en katoen. De Nederlandse zeevaarders veroverden zich een positie tussen de Venetianen, Fransen en Engelsen. De handel met Europese staten werd gereguleerd door zogenaamde capitulaties, die door de sultan werden ondertekend. In 1611 verwierf de Republiek als derde natie na Frankrijk en Engeland een dergelijke capitulatie. Cornelis Haga werd de eerste ambassadeur van de Republiek in het rijk. Haga nam ook het initiatief, dat leidde tot de oprichting van de Directie van den Levantschen handel en de Navigatie op de Middellandsche Zee, een college dat tussen 1625 en 1826 voorschriften uitvaardigde voor de Nederlandse koopvaardij naar de Levant en ook toezicht op de handhaving daarvan uitoefende.
De weg naar Oost-Indië
Itinerario, voyage ofte schipvaert, naer Oost ofte Portugaels Indien inhoudende een corte beschryvinghe der selver landen ende zee-custen van Jan Huygen van Linschoten met daarin ook de Beschryvinghe van de gantsche custe van Guinea en het Reys-gheschrift vande navigatien der Portugaloysers in Orienten.
De oorlog met Spanje en later Portugal zorgde ook dat Nederland verstoken bleef van de profijtelijke specerijenhandel. Daarom stuurde de Amsterdamse Compagnie in 1592 Cornelis en Frederik de Houtman naar Lissabon. Ondanks de oorlog konden zij waardevolle informatie verzamelen. Ze werden wel gevangengenomen, maar nadat ze in 1594 waren vrijgekocht, keerden ze terug naar Amsterdam. Met de publicatie van Reys-Gheschrift van de navigatien der Portugaloysers in Orienten door Jan Huygen van Linschoten in 1595 werd het mogelijk het monopolie van de Portugese handel op de Oost te doorbreken, zodat de Nederlanders een eeuw na de Portugezen de route naar Azië vonden.
De Compagnie van Verre rustte in 1595 een expeditie van zwaarbewapende schepen uit met Cornelis Houtman als het hoofd van de koopmannen. Toen de meeste schepen behouden terugkeerden, werden al gauw een groot aantal expedities vanuit de Republiek naar Indië gestuurd. In een tijdsbestek van zeven jaar werden twaalf compagnieën opgericht.
Om aan deze onderlinge concurrentie een einde te maken, lieten de Staten-Generaal in 1602 op initiatief van Johan van Oldenbarnevelt deze compagnieën opgaan in één compagnie, de Vereenigde Oost-Indische Compagnie. Deze kwam al snel in botsing met de Portugezen, die meenden op grond van het Verdrag van Tordesillas andere Europeanen uit 'hun' deel van Afrika, Azië en Amerika te kunnen weren. Naar aanleiding hiervan werd de facto een Portugees-Nederlandse oorlog gevoerd als een wereldwijde uitbreiding van de Tachtigjarige Oorlog. Het leverde een ondermijning van het Portugese Rijk op en het resultaat was de opbouw van de Nederlandse koloniën.
Op basis van een vage passage in Naturalis Historia van Plinius meende men dat er ook een Noordoostelijke Doorvaart bestond. Al in 1594 had Willem Barentsz getracht deze te vinden, in navolging van de Engelsen, zoals Richard Chancellor in 1553. In 1596 vertrok Barentsz op zijn derde, beroemdste reis, die echter niet verder kwam dan Nova Zembla. In 1619 sloot tsaar Aleksej I de Mangazejazeeweg uit angst voor Nederlandse en Engelse invloed in Siberië.
Na deze Amsterdamse initiatieven ontstond in Middelburg en in Rotterdam het plan om langs de zuidwestelijke route naar Indië te varen. In 1598 vertrokken vanuit Middelburg vijf schepen onder leiding van Jacques Mahu en Simon de Cordes en van Rotterdam vier schepen onder leiding van Olivier van Noort. De Liefde onder Jacob Jansz. Quackernaeck bereikte als eerste Nederlandse schip Japan, waar het geplunderd werd.
Van Noort bereikte na drie jaar uiteindelijk Nederland weer en werd zo de eerste Nederlander die rond de wereld voer.