Een comando rojo voor de Heilige
TELDE - zondag 11 maart 2018 - Het is geschiedenis, of legende, overgedragen van generatie op generatie, van de San Geregorio-kerk die op het punt stond in brand te geraken na de Staatsgreep van 1936. De traditie zegt, feitelijk. dat het gat naast het beeld van de Heilige Patroon op het altaar het gevolg is van een slecht afgevuurd geweerschot in de kerk.
Deze tweede versie van de gebeurtenissen is nauwelijks gepenetreerd, misschien omdat het raar is dat zij republikeinen waren, destijds uiterst kritisch op de kerk, en ook degenen die de Kerk beschermden, en daarmee op de beschermheer.
Het altaar in de San Gregorio-kerk.
Naast de heilige ziet men het gat dat men toeschrijft aan een geweerschot.
Maar het is op zijn minst degene die luid en duidelijk sprak, en die de voorzitter was van de Sociedad de Trabajadores de la Comarca Sur (Verweniging van Werknemers in het Zuidelijke Gebied), met het hoofdkantoor in Telde, José Collado; in een interview aan de journalist Diego Talavera en gepubliceerd in het dagblad ‘Diario de Las Palmas’ op 13 maart 1976.
Hij vertelde hem, “dat het een rood (links) commando was dat bestond uit, Francisco Pérez Betancor, Francisco Ascanio, en een zekere Crispin die de leiding had over de bescherming van de kerk van een groep Falangisten uit San Juan.”
Zo vertelt Collado, die de korte aflevering van burgerlijk verzet leidde - slechts een paar uur op 19 juli - dat ze op 'strategische plaatsen' rond de kerk uitvoerden.
De ongeveer twintigjarige Francisco Pérez.
Francisco Ascanio, nu senior.
Deze rode (linkse) versie van de poging om de kerk van de toenmalige arbeiderswijk Telde in brand te streken, redt deze van het ostracisme waartoe het officiële verhaal het heeft veroordeeld, en uit het eigen zelfgemaakte huisdossier, van een neef van een van de leden van dat commando, Juan Pedro Pérez, die het korte verhaal, en de moed, van zijn oom van vaders kant, Francisco Perez, bekend in de werkende wereld van die tijd als Timimi, prijst; en zijn oorlogsnaamis zeer duidelijk aanwezig.
"Thuis sprak men nauwelijks over deze dingen, het was taboe in het midden van de dictatuur van Franco, maar we hebben het verhaal gehoord dat de Republikeinen de kerk hebben gered van een groep Falangisten uit San Juan, die het probeerde te verbranden om de Rode (Linksen) de schuld te geven en dus een excuus om ze te arresteren,” zo herinnert Juan Pedro Pérez zich , wijkleider van Ojos de Garza.
Het heeft geen ander bewijs dan de mondelinge overdracht, maar in het voordeel van deze versie is het historische feit, dat aan het begin van de staatsgreep - die later in een guerra civil (burgeroorlog) eindigde - er een groep republikeinen was die sterk werd in Los Llanos.
Als dat het geval was, zouden ze de tempel hebben vernietigd als ze het wilden.
De waarheid is, dat ze Falangistische aanvallen afwendden tot het eenvoudige nieuws dat ze onderweg waren, in de middag, met drie vrachtwagens met civiele en militaire bewakers om hen te kalmeren, het liet hen vluchten. Francisco Pérez ging vrijwillig naar de oorlog, naar het Península (Schiereiland = het vasteland van Spanje) . Collado verbleef zeven jaar verstopt in grotten.
De Guerra Civil verplichtte Mr. Leacock
Gran Canaria te verlaten
De Franco-kant boeide hem door zijn marxistische ideologie en de mogelijkheid om wapens te leveren aan de ‘rojos’ (‘rooien’)
SANTA MARÍA DE GUÍA - 12 november 2017 - De ballingschap van de Leacock-familie begon op 2 augustus 1936, toen zij werden gedwongen Gran Canaria te verlaten, na de arrestatie van David J. Leacock en zijn tweede vrouw, Florence Elizabeth, en met de inleiding van verschillende procedures, boetes en sancties tegen hem en zijn eigendom.
De realiteit was dat de vervolging waaraan de heer Leacock word onderworpen, erg subtiel was van de kant van de leiders van de militaire coup en werd geplaagd door uitvluchten, volgens de documentatie bewaard in Spaanse militaire archieven en in Britse archieven, vooral in de ‘The National Archives’, van het Foreing Office. In de eerste plaats moest hij zijn vrijheid betalen, met het camoufleren als een gift die hij aan de militaire autoriteiten had gedaan.
Mr. Leacock.
Niet alleen werd hem een boete van 25.000 pesetas opgelegd, maar hij werd ook gedwongen om een Spaanse burger de leiding te geven over zijn bedrijf, hoewel hij een Engelse advocaat had, de Mr. Federico Ernesto Clark. In dit verband diende hij een klacht in bij het Britse Ministerie van Buitenlandse Zaken: "Ik moest de vertegenwoordigingsbevoegdheid van mijn bedrijf overlaten aan een Spaans onderdaan die was goedgekeurd door de militaire autoriteiten. Ik zag me verplicht het daarmee eens te zijn en we verlieten het eiland met alleen onze kleding."
Op dat moment, zo liet Leacock weten, bezat hij 432 fanegadas aan akkerland, 48 kilometer aan waterleidingen, vijvers, stuwmeren, en waterpompstations. Hij gaf ook aan, dat de winst van zijn bedrijf in 1935 bijna tienduizend Pond Sterling bedroeg, terwijl zijn rekeningen werden gecontroleerd door een bedrijf van het Institute of Public Accountants of England.
Zo begint een lange ballingschap die 27 jaar duurde, omdat het pas in 1963 was toen Mr. Leacock weer voet zette op Gran Canaria.
Opvallend is dat hij in zijn memorandum stelt,” “dat ondanks alle problemen van lokale arbeid, we de laatste jaren daarvan vrij zijn gebleven."
In 1986, in de ‘Coloquios de Historia Canario-Americana’ (‘Debatten over de Canarisch-Amerikaanse geschiedenis’), van de geschiedkundigen J. Alcaráz; A. Anaya; en S. Millares, in een onderzoek naar buitenlanders en de burgeroorlog, is een politierapport vrijgegeven van 3 februari 1953, dat wordt bewaard in het provinciaal historisch archief van de provincie Las Palmas waarin tekstueel wordt aangegeven:
D. David J. Leacock, 62. De geaffilieerde werd gedwongen om zijn grondgebied in de begindagen van de Glorieuze Nationale Beweging te verlaten in opdracht van de militaire autoriteiten, als een ongewenst en beschermend element van de leden van de verschillende partijen van Marxistisch karakter, evenals een ontvanger van wapens voor de rojos (rooien).
In eerste instantie reisde de familie Leacock naar Engeland, waar op 13 augustus 1936 een klacht werd ingediend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken wegens de misstanden die op Gran Canaria waren geleden. In het dossier - dat werd geopend door het Foreing Office, volgend op de klacht van Leacock - staan handgeschreven notities die aangeven: "Uw politieke sympathieën zijn links" (...) Het resultaat van deze actie van uw kant is dat u de vijandigheid hebt opgelopen van de andere grote eigenaars op Canarias ."
In februari 1937 reisde de familie naar de Verenigde Staten, waar ze enkele jaren zouden verblijven. Daar kwam, in 1941, Mr. Leacock in contact met ‘Indiscuo, Inc. American Committee in Aid of Chinese Industrial Cooperatives ‘
Indusco Inc. was een organisatie die werd opgericht met het doel een Chinese industriële coöperatieve beweging te creëren ter vervanging van de industrieën die waren vernietigd, of bezet door de Japanners en om werk bieden aan de vijftig miljoen vluchtelingen in het oorlogsgebied.
Daartoe heeft Indusco een technische afdeling in de Verenigde Staten, onder leiding van David J. Leacock, geleverd, waarin vooraanstaande Amerikaanse ingenieurs en technici hebben gewerkt om de problemen in de voorzieningen van de Chinese coöperaties op te lossen.
Vervolgens begon Mr. Leacock eind 1944 aan een nieuwe fase van zijn werkzaamheden, deze keer met de United Nations Relief and Rehabilitation Administration (UNRRA) (de VN-Organisatie voor Noodhulp, Herstel en Wederopbouw ). De hoofdfunctie was hulp te bieden bij de repatriëring van mensen die ontheemd waren geraakt door de Tweede Wereldoorlog. Leacock werkte vooral in die periode in het oude Joegoslavië waar hij tot 1948 vertegenwoordiger van de VN was.
Hij bleef tot juni 1952 bij de VN in Genève (Zwitserland) werken en vervulde taken als adviseur van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (ECE), die in 1947 werd opgericht voor de economische samenwerking tussen haar lidstaten. Het is een van de vijf regionale overheidscommissies onder leiding van het hoofdkantoor van de Verenigde Naties. Het heeft 56 lidstaten en rapporteert aan de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties Naast Europese landen omvat dit ook de VS, Canada, Israël, Turkije en de Centraal Aziatische republieken. Het hoofdkantoor van het VN/ECE-secretariaat bevindt zich in Genève.
Mr. Leacock werkte op het gebied van openbare diensten, bouw, mijnbouw, landbouw en metallurgische machines. Een van de specifieke taken die werden uitgevoerd, was het verzamelen van informatie over de behoeften en beschikbaarheid van onderhoudssteunen voor motorvoertuigen en het onderzoeken van de middelen om hun overname te vergemakkelijken door de in de ECE geïntegreerde overheden.
Bovendien viel de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties op door haar werk in de zoektocht naar methoden om de productie en distributie van penicilline te verhogen. Op een zodanige manier dat Mr Leacock deelnam aan de Uitvoerende Raad van de Wereldgezondheidsorganisatie, als een specialist in apparatuur, industrieën en basismaterialen, omdat hij een industrieel ingenieur van de Universiteit van Cambridge was.
In 1952, op 62-jarige leeftijd (geboren in 1890 op Madeira) ging Mr.Leacock met pensioen, maar het zou nog meer dan een decennium duren voordat hij terug kon keren naar Gran Canaria (een verlangen dat uitkwam in het jaar 1963), waar hij zou blijven tot aan zijn overlijden, op 22 april 1980, in de leeftijd van 90 jaar en hij begraven is op de begraafplaats van La Atalaya in de gemeente Santa María de Guía op Gran Canaria.
Lees ook de Rubriek, ‘Wie is...’:
http://gran-canaria-actueel.jouwweb.nl/wie-isdavid-john-leacock
La Palma vraagt de teruggave van
Canarisch vastgoed aan de vrijmetselarij
De eilandautoriteiten vragen dat men herinnert
dat vrijmetselaars de verdediging van de democratie
verricht hebben
LA PALMA - donderdag 5 oktober 2017 - Het Cabildo (Eilandbestuur) van La Palma heeft op woensdag 4 oktober 2017 een overheidsverklaring goedgekeurd waarin men de eis steunt van de Spaanse vrijmetselarij dat de Spaans Regering het vastgoed teruggeeft en de eigendomsrechten die tijdens de Guerra Civil (Spaanse Burgeroorlog 1936-1939) in beslag werden genomen.
In de overheidsverklaring geeft men aan dat de eis van de vrijmetselarij zich richt op het herstellen van de eer van die organisatie, “en het definitieve overwinnen van discriminerende behandeling voor degenen die vervolging hebben geleden".
Defilé van de vrijmetselaars in Santa Cruz de La Palma.
Zo wijst men op de eerbaarheid van degenen die sancties van welke aard dan ook hebben geleden, "strafrechtelijke veroordelingen, ballingschap, vanwege ten uitvoer legging van de verdediging van de vrijmetselarij en de democratische idealen.
In de overheidsverklaring van het Cabildo (Eilandbestuur) van La Palma herinnert men eiland-vrijmetselaars zoals Leocricia Pestana Fierro,Valeriano Fernández Ferraz, Antonio Díaz Paz, Eugenio Abreu en Creach, Agustín Amaro Rodríguez, Domingo, José Acosta Script, Juan Bethencourt González, Diogenes, Pelayo, en Aníbal Díaz Cabrera.
Ook herinnert men o.a. aan Walterio Díaz Duque, Álvaro Fernández, Juan B. Fierro Hernández, Cristóbal García Cáceres, Blas Hernández Luján, Antonio en Fernando Isidro Durán, Ventura de León Carballo, José Lozano Perez, Cesar Martínez de La Barreda, Rosendo, Ernesto en Pedro Méndez Martín.
Bovendien spreekt men van Alonso Pérez Díaz, Francisco, Salvador y Antonio Pérez Algarrada, Ezequiel Pérez Martín, Antonino Pestana Rodríguez, Manuel Rodríguez Conde, Domingo Rodríguez Isidro, Manuel Ruiz Regidor, Luis Vandewalle Álvarez, Juan Vidal Cabrera, en Manuel Álvarez Ortega.
Nederlander eert Spaanse dictator Franco
met een museum in Amsterdam
AMSTERDAM / TORREMOLINOS - donderdag 30 maart 2017 - Ieder heeft zo zijn of haar eigen hobby, maar volgens veel Spanjaarden gaat dit toch echt net iets te ver. De Nederlander Henk de Groot heeft in de laatste week van maart 2017 de Spaanse pers weten te halen, omdat hij in zijn woning in de Jordaan in Amsterdam een heus ‘pro Franco’-museum heeft geopend. Volgens het dagblad ‘El Pais’ betreft het een kleinzoon van een Nederlander die in de Spaanse Burgeroorlog voor Franco heeft gevochten (zie:
http://internacional.elpais.com/internacional/2017/03/24/mundo_global/1490375028_631010.html).
De 67-jarige eigenaar van het Franco-museum is Henk de Groot, een ex-medewerker van de luchtvaartmaatschappij KLM, en ex boxer, die in Amsterdam - als zijnde meest liberale stad van Europa- een museum heeft geopend waar oieriugens vrijheid van meningsuiting niet is toegestaan, net zoals ten tijde van de Spaanse dictator Francisco Franco. Boven de deur van het museum staat namelijk te lezen: “Verboden gebied voor roden (communisten)”.
Henk is met enige regelmaat op de fiets te zien in de stad terwijl hij gekleed in een shirt met daarop de Spaanse vlag en de adelaar als eerbetoon aan zijn Nederandse opa, en uiteraard aan generaal en dictator Franco. Als Spanjaarden hem over straat zien fietsen schreeuwen ze hem vaak na met: “Facha de mierda”(‘neuk-facist’), maar dat maakt Henk niets uit. Het enige wat de ex-boxer -niet iemand waar je ruzie mee wilt hebben - dan schreeuwt is: “Arriba España” (‘Lebv Sopanje’, en dat terwijl hijzelf geen Spanjaard is. Volgens eigen zeggen heeft Henk als eens bijna een fikse ruzie gehad met acht Catalaanse toeristen, maar gelukkig kon hij op tijd wegkomen.
Henk - in Spaanse ogen - als: “Facha de mierda” (‘neuk-facist’),
Torremolinos
Weduwnaar Henk vindt zelf dat hij heel tolerant is, maar dat zijn kinderen ‘links’ denken vindt hij erg betreurenswaardig. Gedurende de zomer is Henk normaal gesproken te vinden in een appartement in de badplaats Torremolinos, maar het feit dat de Nederlander aanhanger is van Franco heeft ervoor gezorgd dat de huisbaas Henk niet meer in zijn complex wil hebben. Volgens de huurbaas is dat logisch, want de goede man is zo rood als wat.
In het museum in de Jordaan zijn meer dan 1.000 foto’s te zien, maar ook vlaggen, boeken, handdoeken, aanstekers, lakens, en vele andere voorwerpen met daarop het portret van Franco, of met iets wat met zijn dictatuur (het Franquismo) te maken heeft.
De meeste artikelen die tentoongesteld worden zijn gekocht in Spanje en als souvenir meegenomen naar Nederland. Veel Spaanse bezoekers zal Henk waarschijnlijk niet krijgen, al zijn er ook in Spanje nog meer dan genoeg Franco-sympathisanten, om ze zo maar te noemen.
Franco, zegt u…?
Voor diegenen - als RTL-Linda de Mol hier toevallig om mocht vragen - die niet weten wie Franco was: Generalísimo Francisco Franco was een Spaans staatsleider, regent, president en generaal. Hij regeerde met harde hand van 1939 tot aan zijn dood in 1975 als dictator over Spanje.
Na het concordaat met de Heilige Stoel in 1953 liet hij zich Caudillo de España por la Gracia de Dios (Leider van Spanje bij de Gratie Gods) noemen.
Francisco Franco heeft Spanje gedurende 39 jaar geregeerd als een dictator, en is Spanje pas na zijn dood in 1975 aan een inhaalstrijd begonnen om moderner en democratischer te worden, om eigenlijk alom bekend te worden als een van de meest liberale democratieën van de wereld.
Bron:
Dagblad ‘El Pais’
http://internacional.elpais.com/internacional/2017/03/24/mundo_global/1490375028_631010.html
en:
wwwspanjevandaag.com
http://www.spanjevandaag.com/30/03/2017/nederlander-eert-spaanse-dictator-franco-met-museum-in-amsterdam
De Juan Negrín-stichting is in het bezit van het geheime archief van de Batalla del Ebro
LAS PALMAS DE GRAN CANARIA - woensdag 22 februari 2017 - De Fundación Juan Negrín (Juan Negrín-stichting) bewaart in Las Palmas de Gran Canaria de documenten van degene die minister-president was van de Regering van de II República (Tweede Republiek), met inbegrip van de niet eerder gepubliceerde cartografie van de Slag om de Ebro.
Een geheim rapport van de Batalla del Ebro op 7-11-1938
De Juan Negrin-Stichting, die zich bezig houdt met de bestudering en de verspreiding van de politieke en wetenschappelijke persoonlijkheid van Juan Negrín López (geboren in Las Palmas in1892 en overleden te Parijs in1956) en de sleutels van zijn tijd, heeft een deel geopenbaard van de immense documentatie over de Guerra Civil (Spaanse Burgeroorlog 1936-1939) uit het persoonlijke archief van de minister-president en minister van Financiën en Defensie van de II República (Tweede Republiek) .
De Stichting heeft het materiaal overgebracht naar de geboorteplaats van de historische socialistische politicus en de expositie ‘Batalla del Ebro’ samengesteld over de verdediging van, en de terugtocht in, Catalonië, die men in de herfst van 2016 heeft kunnen zien in de hoofdstad van Gran Canaria.
Het succes van de tentoonstelling heeft geleid tot een verlening ervan tot eind maart 2017, maar nu met exacte reproducties van landkaarten en schetsen; zo combineert men de noodzaak de originelen te bewaren, men de door veel personen getoonde belangstelling die deze niet eerder hebben kunnen zien.
Carmen Negrín Fetter, op het moment waarop zij op Gran Canaria officieel het archief van haar grootvader overdraagt.
Het restaureren van de cartografie was noodzakelijk, die afkomstig is uit de documentatie die momenteel in een proces van catalogiseren verkeert na te zijn geschonken door Carmen Negrín Fetter, kleindochter van de Canarische politicus, en waarvan het traject sinds het vertrek uit Spanje aan het eind van de burgeroorlog en de terugkeer ervan naar Gran Canaria nog steeds tot in detail beschreven moet worden.
Persoonlijk archief
De voorzitter van de Stichting, José Medina Jiménez, benadrukt de inspanning en de verantwoordelijkheid van Juan Negrín om bij het verliezen van de oorlog de documentatie te redden, door ervoor te zorgen dat deze Spanje verliet en deze gedurende zijn gehele leven te bewaren, omdat hij bang was dat die in handen van de franquistas (aanhangers van Franco) zou vallen.
“Na tientallen jaren van vervolging en laster, zorgt hij ervoor dat het bestand zo goed mogelijk word verzorgd, waarover men twijfelde aan het bestaan ervan. Hij wist dat het van essentieel belang was om de prestaties van de Regering in de moeilijkste jaren van de oorlog te verdedigen en te rechtvaardigen ."
Juan Negrín nam persoonlijk de voogdij van de officiële documenten op zich, die eerst werden opgeslagen in La Mina Canta o d’en Negrin een schuilplaats die in 1937 werd ingericht door de zoon van de luitenant van de carabineros Juan Negrín, een mina de polvos de talco (kalksteengroeve) in La Vajol, Gerona, ten noorden van El Ampurdán, op de grens van de Pyreneeën.
Deze schuilplaats beschermde ook schilderijen uit het Prado-museum en werd bewaakt door het Cuerpo de Carabineros (Korps Gewapende Politie). Vanuit La Vajol bracht men het archief over en men verdeelde het tussen Toulouse en Parijs. Aan het begin van de Duitse bezetting stelde Negrín het veilig. Zijn privébibliotheek en een deel van het archief verborg men in Andrèsy, een kleine plaats nabij Parijs, en de documenten uit Toulouse - het officiële archief - werd onder het beheer van de Mexicaanse consul in Marseille gesteld. In november 1945 verordonneerde de secretaris van Buitenlandse Betrekkingen van Mexico, Francisco Castillo Nájera, de teruggave van de documentatie en de overbrenging ervan van Marseille naar Parijs, waar deze verbleef totdat het in 2013 op Gran Canaria werd gestationneerd.
De documenten geven het beeld van de oorlog, van de wisselvalligheden van de Regering en van de Republikeinse ballingen.
Een van de bijzondere documenten is het zogenoemde ‘libro de Prat’, het ’boek van Jose Prat’, vertrouwenspersoon van Juan Negrín, waarin hij gedetailleerd de boekhouding weergeeft van het goud van de Banco de España, waarvan een derde geblokkeerd werd als gevolg van de non-interventie, dat werd teruggegeven aan Franco, zo laat José Medina weten.
Het archief, dat gaat vanaf zijn benoeming tot minister-president in mei 1937 tot aan1956, het jaar van zijn dood, portretteert de Burgeroorlog en de grillen van de overheid en de Republikeinen in ballingschap.
José Medina was een van de belangrijkste onderhandelaars om Carmen Negrín te overtuigen van het belang dat men het archief zou overbrengen naar Gran Canaria; zodanig, dat men het beheer en de bewaring ervan zou garanderen, evenals de toegang tot bronnen door geschiedkundigen en onderzoekers.
Het begin van de catalogisering onthult een cruciale periode van de 20ste Eeuw, die veel verder gaat dan wat er in Spanje gebeurde, want minister-president Negrín was een heel bewust statisticus van de internationale omvang over alles wat er daarbuiten gebeurde, en men van daaruit zich inspande om de oorlog in Spanje te verlengen met een glimp op een op handen zijnde Europees conflict.
De Batalla del Ebro (Slag bij de Ebro), gepland door Stafchef van het Spaanse Republikeinse Leger, en door Negrín zelf, streefden dat doel na.
Medina waardeert een ander belangrijk facet van het archief: “Er zijn familieleden die nog steeds naar vermisten zoeken en de Stichting raadplegen, of er in hun documenten enig spoor is terug te vinden.”
Het archief en de vestiging van de Stichting bevinden zich in de stadswijk Vegueta, het oudste deel van Las Palmas de Gran Canaria, in een pand met een militaire afdruk dat voorzieningen herbergt van het historische Ejército Territorial de Canarias (Regionale Leger van de Canarische Eilanden) en - nadien - la Caja de Reclutas (de Rekruten). Het beschikt over een bibliotheek en een tentoonstellingszaal. Het archief wordt bewaard in een kamer die voorzien is van veiligheidsvoorzieningen en specifieke apparatuur voor het regelen van de luchtvochtigheid en temperatuur.
Een van de originele kaarten van de beslissende Slag. Twee oevers van de Ebro: in het noorden in Catalonië, het republikeinse leger; in het zuiden, tussen het grote republikeinse gebied van Valencia, het midden en het zuidoosten van het Península (Schiereiland = het vasteland van Spanje), het leger van Franco.
Dit is de schets. die zo op meer gedetailleerde wijze - er zijn ongeveer 40 onuitgegeven kaarten - informeert - en informeren - over de wisselvalligheden van de laatste grote en bloedigste slag in Spanje, waarin gedurende 115 dagen de belangrijkste eenheden van beide legers tegenover elkaar stonden en die de terugtrekking laten zien van het Republikeinse leger eind 1938 op de grens met Frankrijk, waar een half miljoen Spanjaarden, trouw aan de Republiek, naar toe gevlucht zijn.
De tentoonstelling laat een selectie zien van de honderden oorlogskaarten en de oorspronkelijke campagnes die zijn uitgewerkt tijdens de Guerra Civil Spaanse Burgeroorlog), die de verdediging, de dagelijkse situatie, de verspreiding van het Republikeinse leger tot aan de Franse grens, en de terugtrekking ervan, aangeven.
De voornaamste schetsen komen overeen met de bewegingen van de troepen, hoewel die van de maanden augustus en september ontbreken, wat te wijten kan zijn aan het feit dat er geen veranderingen van betekenis aan het front waren.
De tentoonstelling omvat, onder andere historische documenten, het oorspronkelijke verslag van Juan Modesto, stafchef van het leger aan de Ebro, bestaande uit het Vijfde en Vijftiende Korps van het Republikeinse leger onder leiding Enrique Lister en Manuel Tagüeña, over de werking van de terugtrekking van de Republikeinse troepen in begin november, evenals foto's, militaire handleidingen en propagandamateriaal.
Het oversteken van de Ebro
De voornaamste plannen beschrijven de operaties op het Terra Alta (Hooggelegen Land), aan het front tussen Mequinenza, Amposta en het strategische Gandesa, waar het republikeinse offensief zich bevond, in een ruig gebied met de bergketens Cavalls en Pandols.
Op gesatineerd papier tekende men de republikeinse en franquistische posities evenals de bewegingen en de diverse frontlijnen . In totaal gaat het om een selectie van tien verschillende kaarten op diverse schalen, sommige daarvan zijn manuscripten, en veertig schetsen in inkt op perkament in diverse formaten.
De gerestaureerde kaarten van de Batalla del Ebro beschrijven in detail de bewegingen van de legers.
Meerdere worden speciaal vermeld: de volgorde van de eerste manoeuvres van het oversteken van de Ebro, gelegen tussen de steden Garcia, Flix en Ascó, kan naar schatting overeenkomen met de vroege uren van 25 juli, het begin van het offensief, met de manoeuvres van de Republikeinse Vijftiende Legerdivisie onder het bevel van Manuel Tagüeña; om 18:00 uur op dezelfde dag, na de afleidingsmanoeuvres ten noorden en ten zuiden van de bocht die de Ebro maakt in dit gebied van Terra Alta, door troepen van de divisies van het Legerkorps van Manuel Tagüeña in de steden Flix en Ascó, in hun opmars naar het gebergte van Fatarella en Gandesa, en de verandering van het front op hetzelfde moment na de vooruitgang van het Vijfde Legerkorps dat de hoogstgelegen gedeelten van de gebergten Pandols en Cavalls bereikte.
Een derde kaart informeert over de opmars naar Gandesa, waar Franco’s leger in staat is om het offensief te stoppen, en de een fase aangeeft waarin de republikeinen proberen in de kortst mogelijke tijd het veroverde land te verdedigen.
De andere kenmerkende schetsen zijn die welk overeenkomen met de laatste fase van de strijd, met variaties in de posities van frontlijnen na de gevechten en het verlies van posities in de Sierra de Cavalls in de laatste dagen van oktober en de daaropvolgende terugtrekking uit Miravet, op 15 november, die het einde van de slag om de Ebro beschrijven met de terugtrekking van de troepen en hun terugtrekking van Tagüeña en van de brug van Flix, vernietigd na de doorgang van de soldaten.
De buitengewone documentaire bron bevat ook een aantal schetsen van de legerbewegingen van het Oosten terugtrekkend naar het binnenland van Catalonië, niet in staat om eind 1938, begin 1939 de vijandelijke aanval te stoppen.
Churchill was bereid
een aanval op Canarias te steunen
als Spanje zou toetreden
tot de Tweede Wereldoorlog
Dat was tijdens de trieste ballingschap van Don Juan de Borbón, de man die niet kon regeren
SPANJE - zondag 11 december 2016 - Met nog steeds geen zicht op het waaien van nieuwe, internationale winden veroordeelde men hem tot een lange ballingschap, Don Juan reisde aan het einde van de Tweede Wereldoorlog naar Portugal, om vanuit daar zijn intrede te doen Spanje
Als derde zoon van Alfonso XIII, leek Don Jan de Bourbón andere wegen te gaan en andere bestemmingen aan te doen ver van de Spaanse troon. Echter de verzaken van de eerstgeborene, Alfonso, en van de tweede zoonh, Jaime, die op vierjarige leeftijd doof werd, maakte Juan tot erfgenaam van de dynastieke recheten van het Casa Real Española (Spaanse Koninklijk Huis). Dat gebeurde, bovendien, midden in de meest turbulente jaren voor de Kroon. De vader van de Don Juan Carlos I erfde geen koninkrijk , maar de wens een land te herstellen en te verzoenen.
Portret van Don Juan de Borbón, geschilderd door Ricardo Macarrón.
De proclamatie van de Tweede Republiek verraste Don Juan de Borbón toen hij naar Gibraltar aan het varen was tijdens zijn opleiding tot adelborst.
Zo zet Luis María Anson uiteen in ‘Don Juan’ (Uitgeverij Plaza & Janes), dat de jongeman burgerkleding kocht en zich van zijn uniform ontdeed alvorens in te schepen naar Rome, en vandaar naar Parijs. In ballingschap, vroeg Alfonso XIII aan Koning George V toe te willen staan, dat zijn zoon toegelaten zou worden tot de Marine-opleiding in Dartmouth, de meest veeleisende academie te wereld, om zijn militaire loopbaan voort te zetten.
"Ik doorstond 124 zweepslagen in de negen maanden", zei lenuge tijd ater de zoon van de koning, niet zonder te erkennen "dat mijn Spaanse eer de eerste keer in opstand kwam en aan het einde sloeg ik hem die mij het pak slaag gaf." Welwillendheid van de tweede commandant en zijn berouw redde hem van uitzetting.
De troonpretendent
Tijdens een zeereis, ontving Don Juan in 1934 het bericht van het ontslag van zijn beide broers. Hij twijfelde acht dagen lang of hij zijn verantwoordelijkheid zou aanvaarden, maar deed dit uiteindelijk uit plichtsbesef, hoewel op dat moment de troon een tranendal leek te zijn. Op Malta, overhandigde de Koning de plaquette waaruit blijkt dat hij de Spaanse erfgenaam was.
Met het radicaliseringsproces van de Tweede Republiek, keken zijn vader en hij, de militair die de Monarchie in Spanje ging herstellen, naar de figuur van José Sanjurjo, gestorven bij de eerste hindernis. Don Juan betoonde zijn hun steun aan de zijde van de leider van Francisco Franco tijdens de Burgeroorlog en probeerde zelfs om hun gelederen te sluiten.
Tegenover het overblijfsel van de geschiedenis wat Alfonso was, zag Franco in zijn zoon een reële bedreiging.
Op 1 augustus 1936 staken ze de Spaanse over met de bedoeling contact te maken met de nationale Regering in Burgos, maar werd onderschept in de parador (het staatshotel) van Aranda de Duero om opnieuw in ballingschap te gaan. Toen Sanjurjo gestorven was, bleven de monarchen buiten spel: Franco eiste alle macht voor zichzelf op.
Alfonso XIII en zijn zoon aanschouwden de rest van het conflict in Rome, geschokt door de brutaliteit. Ze werden er zich stilaan van bewust dat Franco alleen trouw was aan zichzelf, met de Franquistische verzoeken dat Alfonso XIII aftrad als een stap om de monarchie te herstellen, wat slechts een strategie was om onenigheid tussen vader en zoon te zaaien.
Niet op advies van de dictator, maar vanwege medische problemen, nam Alfonso XIII op 15 januari 1941ontslag als hoofd van het Koninklijk Huis van Spanje (amper een maand voor zijn overlijden). Zo veranderde Don Juan nu niet alleen van een Prins in ballingschap, maar naar een troonpretendent in ballingschap.
Op 8 maart nam hij de titel tot het markeren van waardigheid aan van Graaf van Barcelona, eigen aan de koningen van Spanje. Tegenover het overblijfsel van de geschiedenis dat Alfonso was geweest, zag Franco in zijn zoon een reële bedreiging voor zijn macht.
De geallieerden plannen om Franco omver te werpen
Eind 1942, maakte de Graaf van Barcelona voor de eerste keer publiekelijk zijn bedoeling duidelijk de Spaanse troon te bezetten. Hij liet weten dat de mogelijkheden op succes voor zijn zaak afhingen van een geallieerde overwinning in de Tweede Wereldoorlog. Dat is waarom de Graaf van Barcelona van het Rome van Mussolini verhuisde naar het Engeland van Churchill, die bereid was een aanval op de Canarische Eilanden te steunen in het geval Spanje zou toetreden tot de Tweede Wereldoorlog. Het doel zou geweest zijn om op Canarias een parallelle Regering te vormen met Don Juan als Koning.
Vanuit Engeland verhuisde hij naar Zwitserland, naar Lausanne, waar zijn moeder Koningin Victoria Eugenie woonde. Hij huurde er een klein chalet, Les Rocailles, nabij Vieille Fontaine.
Don Juan vond een medestander in Allen Dulles, directeur van het Contraspionage Agentschap van de Verenigde Staten, terwijl Churchill de Britse diplomatie en inlichtingendienst verordonneerde hem wekelijks te informeren.
Ongetwijfeld stelde Engeland vertrouwen in die man met zijn maritieme opleiding. In 1943, kwamen Churchill en Roosevelt bijeen in Quebec, waar ze eisten dat Franco, die zich volledig had ingezet op het Oostfront zich zou terugtrekken e zou stoppen met het sturen van wolfram naar Duitsland. Bovendien, besloten de twee leiders dat de vervanging van de dictator, Don Juan zou moeten zijn.
Het is op dat moment, dat Don Juan voor het eerst geprobeerd heeft om te verhuizen naar Portugal om van daaruit van nabij de val van het Franco-regime te maken als eenmaal de Tweede Wereldoorlog voorbij zou zijn. Echter, diplomatieke manoeuvres van Franco maakten het onmogelijk dat de Infante (Erfprins) voet aan land kon zetten in Portugal. Het overleven van de dictator hing, in ieder geval, aan een zijden draad.
Don Juan in Estoril bij de uitvaart van de Infante (Erfprins) Don Alfonso.
Om zijn inzet voor de geallieerden te bewijzen, nam Don Juan als milicien deel aan een toeleveringsoperatie voor het Italiaanse verzet. Begin 1944 ,werd echter duidelijjk dat de geallieerden niet rechtstreeks gingen binnenvallen op het Península (Schiereiland = het vasteland van Spanje) vanwege het feit dat Joseph Stalin weigerde dat het land onder Britse bevel zou komen te staan.
Hij gaf er de voorkeur aan, dat de val van Franco georkestreerd zou worden door linkse groeperingen en niet, zoals Churchill wilde, dat het de monarchisten waren die aan de macht zouden komen. “Het beleid was zo en dat kan men niet ontkennen, maar ongetwijfeld hebben we een stok achter de deur, die ons zal dienen het opportunisme van Groot-Brittannië te herinneren," schreef Don Juan aan een van zijn naaste adviseurs op 29 mei van dat jaar.
Winston Churchill, Franklin D. Roosevelt en Jozef Stalin, bijeen van 4 tot 11 februari 1945 tijdens de conferentie van Jalta op de Krim.
De Koude Oorlog verhindert het Herstel
Tijdens de conferentie van Jalta was de Spaanse zaak een kleine anekdote. De grootste voortgang was, dat Stalin accepteerde aan de zijlijn te blijven, waarbij alleen maar werd verwezen naar de Republikeinse Regering, die in ballingschap verbleef (zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Conferentie_van_Jalta). De vader van Don Juan Carlos hield zijn hoop levend op het ontvangen van internationale steun.
In ruil voor het herstel van de monarchie, waarvoor vrije verkiezingen moesten worden uitgeschreven bij de terugkeer , eisten de geallieerden dat Don Juan een manifest uitvaardigde tegen het regime, ten gunste van het herstellen van een democratische staat. Een regen van telegrammen belandde in de Zwitserse woonplaats van de graaf van Barcelona na het manifest van Lausanne, met brede internationale echo, maar geen krant, zelfs niet het monarchistische ABC, was in staat om te publiceren.
Met een buitengewone manoeuvre bood de dictato aan het eind van de Tweede Wereldorlog, Don Juan een vast woonadres in Madrid, evenals dat hij behandeld zou worden als de Prins Van Asturië.
Het Franco-regime raakt na de oorlog diverse decennia lang in een internationaal isolement. Maar het redde zich tegen elke verwachting in. Onder andere, omdat Truman , opvolger van de overleden Roosevelt, bang was met het installeren van een zwakke monarchie men het land zou blootstellen met een nieuw Frente Popular (Volksfront) aan de regering als er eenmaal vrije verkiezingen plaats zouden hebben gevonden. Hij was bang dat Stalin uiteindelijk zou winnen met de val van Franco.
Met een rare manoeuvre bood de dictator aan het eind van de Tweede Wereldoorlog een vast woonadres in Madrid aan Don Juan, evenals dat hij behandeld zou worden als de Prins van Asturië. Maar die weigerde het aanbod, net zoals de auto die was betaald door de Regering die hem opwachtte toen hij landde in Portugal.
Zonder opnieuw erop te rekenen dat er nieuwe internationale, winden zullen gaan waaien die hem tot een lange ballingschap veroordelen, reist in die dagen Don Juan naar Portugal en vestigt zich in Estoril in de ‘Villa Bel Ver’ en in 1949 , met het gele gezin compleet, in ‘Villa Giralda’, om van daaruit vroeger of later terug te keren naar Spanje.
De aristocratie en zelfs andere Europese lijnen, veranderen Estoril tot een Spaans Hof in het buitenland, altijd omgeven met een zekere soberheid gezien de complexe situatie van de Koninklijke Familie. Van daaruit heeft Don Juan met verbazing gezien hoe de internationale samenleving Franco aan de macht liet blijven.
Zonder de Britse bevoogding, moest hij rechtstreeks met de dictator onderhandelen, om te bereiken dat op een dag de monarchie werd hersteld in Spanje.
Barreto:
‘Bisschop Pildain
ontkrachtte het regime op Gran Canaria’
TAFIRA - woensdag 10 augustus 2016 - De historicus José Miguel Barreto heeft, tijdens een Seminar over de Kerkgeschiedenis, gekeken naar de figuur van de prelaat. Antonio Pildain: bisschop van het bisdom van de Canarische Eilanden, wordt beschouwd als een van de belangrijkste personen in de Canarische geschiedenis van de twintigste Eeuw. Antonio Pildain y Zapiain was afkomstig uit Lezo, een gemeente in de provincie Guipuzcoa, Baskenland.
Niemand onder het pallium in de kathedraal
Als verziend persoon, vanwege het historische evenement van de Kathedraal met Franco, weigerde Pildain hem te ontvangen - vanwege het goedkeuren van het organiseren van een dansbal in het Gabinete Literario ter gelegenheid van het bezoek van de dictator in 1950 – heeft het Bisdom Canarias - in de Synode van 1947 - bepaald, dat er geen leek zal plaatsnemen onder een baldakijn in de Kathedrale Basiliek en ook niet op het priesterkoor naast het preekgestoelte van het Evangelie, zelfs niet als dat het Staatshoofd is, terwijl de rest van het land dat wel deed. José Miguel Barreto heeft ook opgemerkt, dat Pildain een verdediger ontmoette tegen de beschuldigingen van het regime in de persoon van Kardinaal Pedro Segura, Aartsbisschop van Sevilla. Barreto schrijft aan de nuntius toe, zeggende: “Dat alles wat men aan het zeggen was over Pildain op Canarias een enorme laster was.” Vandaar, dat men archiveerde en alles voorbij was. De bisschop had de steun van het volk, maar niet van Matías Vega, de president van het Cabildo (Eilandbestuur), en niet van de burgemeesters,
Een historische benadering van de volks religiositeit en - vooral een seminar voor het analyseren van de rol welke Antonio Pildain heeft gespeeld als bisschop van het Bisdom Canarias tussen 1936 en 1966. zijn de onderwerpen welke men besproken heeft tijdens het driedaagse seminar XVI Jornadas de Historia de la Iglesia en Canarias, dat eind juli 2016 plaatsgevonden heeft op de Universiteitscampus in Tafira, op initiatief van het Instituto Superior de Teología de las Islas Canarias (Istic). Aan het programma is deelgenomen door vooraanstaande stellingnemers, onder wie Juan Carlos Arencibia, lid van het Departamento de Historia de la Iglesia, met de stelling: ‘Los obispos ilustrados ante la religiosidad’ popular’ (‘De bisschoppen afgeschilderd tegenover de volks religiositeit).
José Miguel Barreto - compagnon in het Afdeling van Arencibia- heeft de opening van het seminar verricht, waarin ook aandacht is besteed aan bisschop Antonio Pildain Zapiain, ter herinnering aan de vijftigste verjaardag van het einde van zijn pontificaat.
De stelling : ‘Pildain: Para algunos llegué demasiado tarde’ (‘Pildain ,voor sommige kwam hij te laat’), heeft de serie gesprekken geopend die als hoofdrolspeler degene hadden die Bisschop van Canarias was van 1936 tot 1966.
Monseigneur Antonio Pildain y Zapiain is ereburger van Agaete.
José Miguel Barreto heeft uitgelegd dat; “het Franco-regime, op Gran Canaria, zich ontkracht zag door Pildain,” die hij beschouwt als, “een man van zijn tijd, die zich geconfronteerd heeft gezien met alle systematische vormen van onderdrukking van het Franco-regime, en wel 22 jaar lang; van 1937 met de afremming van de tweede saca (tijdens de Guerra Civil de afroep van de te executeren gevangenen, tot de dood in Agaete van Juan García ‘El Corredera’ in 1959 ," zegt de historicus, die er op wijst, dat blijkt dat deze actie een verschil makend feit is in de geschiedenis van de Canarische Kerk ten opzichte van andere gebieden van de Staat, “en datgeen was, was wat ertoe leidde, dat men hem overplaatste.”
In die context moet men zijn confrontatie met Franco plaatsen. Op het eerste gezicht, doet dit conflict zich voor met het programmeren van een dans-bal ter gelegenheid van het bezoek van de dictator aan het eiland en dat hem diende als excuus om hem niet te hoeven ontvangen in de Kathedraal. “Maar wat op de achtergrond speelde, was de poging van de franquistische autoriteiten in die tijd, om de bisschop van het Bisdom Canarias te verwijderen,” heeft José Miguel Barreto gedetailleerd uitgelegd.
De echte redenen voor de meningsverschillen met het regime, aldus de hoogleraar en lid van het Departement Kerkgeschiedenis, was de inzet van Pildain voor de slachtoffers van het Franco-regime sinds 1937, "hij had vrij veel succes met veel van zijn inspanningen, hij bereikte veel gratie bij doodvonnissen van de militaire rechtbanken, en slaagde erin om een aantal gevangenen van het Lazaret van Gando vrij te krijgen, terwijl de gevangenen in de gevangenis verbleven, steunde hij financieel hun gezinnen, terwijl de gevangenen in de gevangenis, waar hun families financieel, voorkwam hij de het proces voor de politieke verantwoordelijkheid, waarbij hij zelfs op de synode van 1947 bepaalde, dat geen diocesane priester informatie zou geven die doorgeleid zou kunnen worden naar de Franco-autoriteiten om de gevangenen voor de rechter te brengen, de meeste van de PSOE en van Izquierda Republicana... ".
Dit alles ondermijnde de relaties van Pildain met de Franco-autoriteiten en met een deel van het bisdom, op de achtergrond en niet openlijk. Want in de woorden van de bisschop zelf, zo merkt José Miguel Barreto op, " is hier veel Farizeeër katholicisme, veel gebabbel met de kerkelijke autoriteiten, deelnemen aan processies, maar met dit alles zijn de onderhandelingen de meest immorele in de eigentijdse geschiedenis.”
García Suárez
‘El Corredera’ (‘De Uitschuiver’)
GRAN CANARIA - dinsdag 9 augustus 2016 - Juan García Suárez ‘El Corredera’, geboren op Gran Canaria in Telde in 1913 in een eenvoudig gezin, was een tegenstander van het franquismo español; hij is in Las Palmas de Gran Canaria op 19 oktober 1959 geëxecuteerd in de gevangenis in de Barranco Secco door middel van de garrote vil (schandstok - wurgpaal), omdat hij niet vocht tegen de Alzamiento (Opstand - de Staatsgreep) van 18 juli 1936.
Het lijkt er wel op, dat - daartoe opgeroepen, zoals veel jonge mensen van zijn tijd - hij zijn inlijving heeft afgewezen en is uitgeroepen tot voortvluchtige , gedurende en na de Guerra Civil (Spaanse Burgeroorlog 1936-1939) . Dus moet hij vluchten. Een bekende, de slager Vicente Santana als voornaamste aanstichter - wellicht ingegeven door vetes tussen buren – maakte zijn linkse sympathieën aan het hoofd van de rebellen bekend. Uiteindelijk, interesseert Juan’s ‘communist zijn’ zowel degenen die hem zoeken vanwege zijn voortvluchtigheid (welke ze zullen rechtvaardigen om hem te laten boeten voor zijn 'misdaad'), evenals degenen die tegen de militaire rebellen vechten. Zo wordt de vlucht de kiem van een mythe, die gebruikt is als anti-Franco propaganda.
Juan García Suárez ‘El Corredera’ ter dood veroordeeld
Tijdens de burgeroorlog vlucht Juan - geholpen door een vriend - uit zijn geboortestad Telde, en werkt niet onder zijn naam. maar met de bijnaam Juan ‘el Nuestro (Jan ‘de Onze’) in een fabriekshal van de conservenfabriek van de firma Lloret y Linares in Las Palmas de Gran Canaria, in El Rincón, in de wijk Guanarteme. Hij doet dat enkele jaren, tot 1947, en denkend dat de kwestie vergeten is, keert hij terug naar Telde.
Daar leert hij, dat zijn familie gedurende die tijd lastig gevallen is door de lokale falangisten, om de verblijfplaats van Juan te onthullen. Hij verblijft er een tijdje in semi-clandestiniteit, totdat een wethouder van de Gemeente Telde hem aangeeft bij de Gemeentelijke Guardia. De chef van het gemeentelijke korps blaast de kwestie nieuw leven in bij de moeder en de zussen van Juan, vooral ’s nachts. Ook de Lokale Chef van de Falange doet mee aan de pesterijen, die zelfs een klap uitdeelt aan de moeder van Juan.
Ontdekt, wordt Juan aangeven bij de Guardia Municipal van Telde, met wie hij in een vuurgevecht raakt (men zegt over het pistool, dat ‘El Corredera’ dit verkregen heeft via ruilhandel in de jaren dat hij in Las Palmas de Gran Canaria heeft gewerkt). Een van de gemeentelijke guardias wordt gedood. Juan vlucht. Met zijn vlucht is de mythe versterkt, en zijn naam gaat gebruikt worden door de vervolgers, evenals als door de communistische verzetsgroepen voor hun respectievelijke, propagandistische doeleinden. Juan moest worden beschouwd als een luchador antifranquista (anti Franco vechter).
Garrote Vil. Executie van een moordenaar in Barcelona.
Executie op de Filipijnen , ten tijde dat ze een Spaanse kolonie waren.
El Corredera houdt zich gedurende tien jaar verborgen in het binnenland van het eiland Gran Canaria. Uiteindelijk is hij in 1958 ontdekt door de Guardia Civil en gearresteerd. In het daaropvolgende proces is hij ter dood veroordeeld aan de garrote vil (schandstok-wurgpaal) (zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/James_Bond ; en ook - de verschrikkelijke - video van de executie van Antich Puig :
https://youtu.be/-ivQYaQ1ui0).
Het vonnis roet een mobilisatie op in de diverse sectoren van de samenleving van de eilanden, met inbegrip van de bisschop en enkele aan het regime verwante persoonlijkheden, waarin wordt opgeroepen tot clementie, maar het mag niet baten en Juan Garcia Suarez, ‘El Corredera’ , is op 19 oktober 1959 geëxecuteerd door Bernardo Sánchez Bascuñana, hoofd van de Audiencia (Rechtbank) van Sevilla
De mobilisatie in de diverse sectoren van de linkse intelligentie, onder wie zich de jonge advocaat Fernando Sagaseta bevindt, is het zaad voor ‘Canarias Libre’, de linkse Canarische nationalistische beweging tot 1959, waarin geïntegreerd de antiklerikale groepering genaamd Iglesia Cubana en bekende communisten zoals Fernando Sagaseta, Armando León en Andrés Alvarado, nadien allemaal lid van de Partido Comunista de España (PCE); in de groepering intervenieerde ook al de Partido Comunista de España, onder wie Agustín Millares Sall (zie: https://www.youtube.com/watch?v=BMdWyDPgf6Q).
Het meest complete literaire werk over dit beroemde Grancanarische personage is: ‘El Corredera, aquel fugitivo de leyenda’ (‘El Corredera, de voortvluchtige van de legende’) gepubliceerd in 1999 en heruitgegeven in een speciale editie in 2009, waarvan de auteur de Canarische advocaat Gustavo Socorro is, waarin ook de onuitgegeven versie is opgenomen van ‘Romance del Corredera’ van Pedro Lezcano, uitgevoerd in de jaren ’80 door de folklore-groep Mestisay (https://es.wikipedia.org/wiki/Mestisay).
In 2010 is met buitengewoon succes en lovende kritieken de documentaire film ‘El Corredera’ in première gegaan, gedirigeerd door Gustavo Socorro die heeft kunnen rekenen op de medewerking van vooraanstaande personen zoals de Britse Spanje-kenner Paul Preston, de schrijver/journalist Alberto Vázquez-Figueroa en de oprichter van de vakbond Comisiones Obreras, Marcelino Camacho.
Ruim 5.000 vermoorden
door de Franco-dictatuur op Canarias
CANARISCHE EILANDEN - woensdag 4 mei 2016 - Men heeft slechts kennis van 600 gefusilleerde slachtoffers, de anderen zijn in putten, het riool , of in zee gegooid, zo vertelt Francisco González in zijn boek: 'Tormenta en la memoria' (‘Storm in het geheugen') dat een eerbetoon wil zijn aan de onderdrukten van de Franco-represailles.
De Franco-onderdrukking veronderstelt op Canarias een ware genocide (volkerenmoord) te zijn. Van de minstens 3.000 tot 5.000 vermoorde personen op de eilanden gedurende de Franco-dictatuur, heeft men slechts kennis van het fusilleren van 600. De anderen blijven vermist omdat ze in putten, het riool, of in zee zijn gegooid, “het grote massagraf’ van de Eilanden, aldus de onderzoeker Francisco González, de auteur van het boek ‘Tormenta en la memoria’ (‘Storm in het geheugen' ) ‘over de slachtoffers van de dictatuur,
Bijeenkomst op de begraafplaats van Vegueta als eerbetoon aan de republikeinse gefusilleerden.
VIDEO:
http://videos-cdn.laprovincia.es/multimedia/videos/2016/03/30/99280/homenaje-represaliados-franquismo-1_p.mp4
González, die eind april 2016 heeft deelgenomen aan een door het Cabildo (Eilandbestuur) georganiseerd rondetafelgesprek - samen met de minister voor Overheidssamenwerking, Carmelo Ramírez, van het Cabildo (Eilandbestuur) en de Andalusische zangeres Lucía Sócam - over de Franco-onderdrukking op Canarias, heeft tijdens dit gesprek gezegd, dat zich op de Archipel een tweede genocide (volkerenmoord) heeft voorgedaan na de Guerra Civil (Spaanse Burgeroorlog), want deze cijfers - die naar zijn mening tekort schieten - verwijzen naar de naoorlogse periode en niet naar de oorlog (1936-1939).
Het zichtbaar maken en het aan de kaak stellen van deze realiteit, “die systematisch is verzwegen”, is “het minste wat we kunnen doen om eerlijk te zijn over deze strijd en het drama waaronder hun familieleden hebben geleden,” zo bevestigt de eilandminister Carmelo Ramírez, voor wie dit werk een taak is voor een instituut zoals het Cabildo (Eilandbestuur), “dienares val het openbare belang.”
Zeker gezien het feit dat de opstand van Francisco Franco begon op Gran Canaria, herinnert Ramírez, die de burgers heeft uitgenodigd om deel te nemen aan de ceremonie op donderdag 26 april, om 19.30 uur op de binnenplaats van het Cabildo, met gratis toegang.
Daarmee geven González als Sócam - wiens artistieke en persoonlijke trajecten nauw verbonden met de verdediging van het historisch geheugen, hun persoonlijke visie op deze zaak, die ook tot uiting komt in hun latere werken.
Bovendien hebben op vrijdag 26 april 2016 twee andere herdenkingen plaatsgevonden waaraan is deelgenomen door de president van het Cabildo (Eilandbestuur) van Gran Canaria, Antonio Morales, en de burgemeester van Las Palmas de Gran Canaria, Augusto Hidalgo, ter herinnering aan de ‘14 claveles rojos’ (‘14 rode anjers’), bewoners, van wat tegenwoordig de hoofdstedelijke stadswijk San Lorenzo is.
Men heeft respectievelijk plaquettes onthuld in het huidige Casa de la Cultura van Tamaraceite; het oude gemeentehuis van de plaats, waar een politiecel was waarin men werd opgesloten alvorens te sterven, en in het Parque de la Mayordomía, waar Lucía Sócam is opgetreden en gedichten zijn voorgedragen.
Het Cabildo restaureert en digitaliseert
de originelen van de defensie-stafkaarten
in het archief van Juan Negrín
GRAN CANARIA - woensdag 3 februari 2016 - Het Cabildo (Eilandbestuur) van de Gran Canaria is bezig met het delicate proces van herstel en het daaropvolgende scannen van de oorspronkelijke defensie-stafkaarten die zich bevinden in het archief van Juan Negrín, de laatste president van de Tweede Republiek, en die nooit eerder uitgevouwen zijn geweest; de ruimte waarin dit werk wordt verricht, is op maandag 1 februari bezocht door de eilandpresident, Antonio Morales en Carmen Negrín, de kleindochter van president Juan Negrín.
De waardevolle documentatie is door het Eilandbestuur ontvangen in 2013, waarvan het Restauratie-atelier voor Documenten van het Miniserie van Cultuur de werkzaamheden verricht voor het herstel en de conservering van de nalatenschap van de voormalige president van de Tweede Republiek van 1937 tot 1939, die in ballingschap verbleef tot 1945.
Het gaat om documenten die grotendeels niet zijn gepubliceerd door geschiedkundigen; informatie, waarvoor het Archief van Salamanca belangstelling had, en die nu dus toegankelijk is opdat deze niet verloren gaat.
Vooruitgeschoven posten, vijandelijke linies, datums, terrein-afmetingen, versperringen en geheimen, zijn te zien op de stafkaarten, sommige enkele meters groot, en andere, kleinere, die elk haf uur, of elk uur aan de hoofdkaart werden toegevoegd, al naar gelang het vorderen van de operatie. Het gaat om ‘emotionele’ en ‘dramatische’ documenten’, zegt Carmen Negrín, die blij is, dat ze het licht zien na 70 jaar niet opengevouwen te zijn geweest.
Na ruim een decennium onderhandelen, is de komst van het Archief naar Gran Canaria van de staatsman Juan Negrín vanuit Parijs, de stad waar hij is overleden realiteit geworden dankzij het doorzettingsvermogen en de vasthoudendheid van zijn kleindochter, die nu opbiecht dat er veel informatie was waarvan ze niet wist dat die bestond en waarvan nog steeds het geheim, dat bewaard wordt in drie archiefdozen, onthuld moet worden; waarvoor Antonio Morales de steun van het Cabildo (Eilandbestuur) van Gran Canaria benadrukt voor het helpen herstellen en de conservering ervan.
Het kapitale belang voorde onderzoekswereld
Veel van dit erfgoed wordt bewaard in de documentenbasis van de Juan Negrín-Stichting; het orgaan, dat de projectie van bekende politieke figuur overziet, de enige premier van Spanje die geboren is op de Canarische Eilanden.
Onder de enorme documentatie die is overgebracht vanuit Frankrijk naar het eiland, bevinden zich honderden originele defensie-stafkaarten en de campagnekaarten die vervaardigd zijn tijdens de jaren van de Spaanse Burgeroorlog, die toebehoorden aan Juan Negrín tijdens de periode waarin hij minister van de Spaanse Defensie was.
Het gaat om kaarten van diverse afmetingen, sommigen ervan 14 meter groot, die zorgvuldige met gekleurde inkt werden vervaardigd door de Sección de Operaciones del Ejército Republicano (Afdeling Operaties van het Republikeinse Leger), om rekenschap te geven van de situatie van de troepen, evenals van de diverse fronten waar de veldslagen werden uitgevochten tussen de twee partijen.
In dit deel van het archief bevinden zich ook documenten die het opschrift ‘geheim’ dragen en die nu wachten om bestudeerd te worden en nadien gecatalogiseerd.
De oorspronkelijke stafkaarten hebben in de afgelopen 70 jaar een lange reis gemaakt, die van Madrid naar Valencia leidde, en uiteindelijk gearriveerde in Barcelona, om vervogens te worden overgedragen aan de stad Toulouse, van waaruit ze vertrokken naar Marseille en daarna Parijs, om uiteindelijk in 2013 vanuit de Franse hoofdstad naar Gran Canaria te komen.
In de zetel van de Fundación Juan Negrín (Juan Negrín-Stichting) – in het pand wat door het Cabildo (Eilandbestuur) is geschonken en dat vlakbij de locatie staat waar de staatsman in 1892 is geboren- zijn nu de eerste gerestaureerde en gedigitaliseerde stafkaarten aangekomen opdat ze voor het eerst geraadpleegd kunnen worden door de geschiedkundigen van dit centrum, een instrument dat is ontworpen als een nationale en internationale referentie voor onderzoek van Negrín en van de geschiedenis van Spanje.
Het personeel van de Taller de Restauración de Documentos (het Atelier voor Restauratie van Documenten) heeft een procedure gevolgd welke is begonnen met het openvouwen van de kaarten die zijn vervaardigd op plantaardig papier, om deze vervolgens met lichte warmte glad te strijken en de meest aangetaste delen te verstreken.
Het gerestaureerde materiaal bezit een kapitale waarde voor onderzoekers die willen blijven werken aan de geschiedenis van de meest tragische gebeurtenis die heeft plaatsgevonden in het moderne tijdperk van Spanje: die van haar Burgeroorlog.
Een boek onthult het drama
over de vervolging van de familie Negrín
LAS PALMAS DE GRAN CANARIA - woensdag 3 februari 2016 - Een facet van het tot dusver onontgonnen verhaal van Juan Negrín - dat van het drama dat hij beleefde met de vervolging van zijn familie toen de republiek waarvan hij president was omver werd geworpen - raakt nu bekend bij het publiek, met een nieuw boek dat zich verdiept in dit hoofdstuk van zijn bestaan.
Brieven de hij stuurde aan, en ontving van zijn gezin - nadat ze waren verbannen naar Frankijk om te voorkomen dat vergeldingsmaatregelen zouden toeslaan - maken het mogelijk de andere kant van het politieke leven te benaderen; in een boek - wat vooral is gewijd aan zijn broer Heriberto - dat wordt gesponsord door de Fundación Juan Negrín (Juan Negrín Stichting) en dat op dinsdag 2 februari 2016 is gepresenteerd in zijn geboortestad, Las Palmas de Gran Canaria.
De erevoorzitter van de Juan Negrín-Stichting, Carmen Negrín; de geschiedkundige en schrijver Julio Sánchez (2e van links);, en de voorzitter, José Medina (2e van rechts), op dinsdag 2 februari 2016.
De broers Negrín hadden tegengestelde ideeën maar ze respecteerden elkaar.
'Pater Heriberto Negrín en zijn familie’, is de titel van dit boek dat de levensloop volgt van de priester-broer van de laatste president van de Tweede Republiek - via diverse preken die hij schreef, in veel gevallen voor het verwijzen naar religieuze festiviteiten van zijn eiland - en ook de menselijke aspecten onthult van een van de meest omstreden figuren in de geschiedenis van Spanje in de 20ste Eeuw,
Dit alles dankzij de documenten die uit de vergetelheid zijn gehaald, zoals ‘een indrukwekkende brief’ die Juan Negrín schreef aan zijn broer Heriberto en zijn zus Lolita, korte tijd nadat beiden hebben moeten vluchten naar Frankrijk , “waarin hij hen zijn situatie uitlegt, en hoe hij failliet en geruïneerd raakte,” na zijn omzwervingen van land tot land tussen Europa en Latijns-Amerika die zijn hulpmiddelen uitputten tijdens zijn langdurige ballingschap.
Dat heeft de verantwoordelijke voor het nieuwe boek, Julio Sánchez - eveneens priester, professor in de Theologie en auteur van diverse historische werken - op dinsdag 3 februari 2016 over zijn laatste werk laten weten aan de persmedia
Uitgaande van de transcriptie van een reeks preken die jaren later bij toeval zij beland in handen van de voorzitter van de Juan Negrín-Stichting, José Medina, zoals deze vertelt; heeft Sánchez de ontwikkeling bekend gemaakt van een breder onderzoek betreffende de correspondente die de president wisselde met zijn broer Heriberto en de ontdekking van onverwachte documenten..
Een groot deel daarvan zijn brieven die hij is tegengekomen door in de archieven te duiken die gekoesterd worden door de genoemde stichting in haar vestiging op Gran Canaria, maar ook op andere plaatsen in Spanje, zoals Sevilla, zo vertelt Sánchez, aangevend, dat het hij een aanvankelijke serie ‘missiven is tegengekomen die zijn geschreven in de jeugd- en studiejaren van de ene en de andere Negrín.
“Na […], de Guerra Civil (Spaanse Burgeroorlog), zo gaat de onderzoeker verder, besloot Juan, dat zijn familie in Frankrijk in verbanning zou gaan, omdat de naam Negrín aanvankelijk taboe was;” en herinnert eraan , “dat broers en de moeder van de republikeinse president de gedwongen pelgrimstocht maakten, om zich veilig te weten.”
Iets wat hij vooral benadrukt, was, wat het Heriberto Negrín kostte die, op weg naar de grens, een gevaarlijk moment beleefde bij de aankomst in Alicante, "waar de anarchisten hem arresteerden in de wetenschap dat hij priester was en hem wilden fusilleren.
Hij ontsnapte aan de dood, “omdat in Alicante toevallig een socialistische gedeputeerde was die hem in het donker hielp te ontsnappen in een auto,” zo gaat Sánchez verder, die heeft bevestigd, dat dit slechts een van de onbekende hoofdstukken is in het leven van de politicus wat hij in zijn boek onthult, en waarvan zijn kleindochter, Carmen Negrín, heeft opgebiecht, dat zij, ‘veel heeft ontdekt,’ wat ze niet wist over haar eigen familie.
Guerra Civil: De internetpagina voor de opgravingen van vermisten
CANARISCHE EILANDEN - dinsdag 30 juni 2015 - Het in gebruik nemen van de internetpagina: www.gobiernodecanarias.org/justicia/memoriaHistorica.jsp door de Canarische Regering met informatie over vermisten tijdens de Guerra Civil (Spaanse Burgeroorlog 1936-1939) en het Franquismo (Franco-tijdperk) is slechts een eerste stap voor een veel ambitieuzer project dat de nieuwe Regerimg wil aangaan. Nu begint de periode van onderzoek en het openen van graven.
Het in juni 2014 openen van een Internet-portaal met gegevens per eiland en per gemeente; de getuigenissen van familieleden en van de slachtoffrers van de Franquistische onderdrukking op Canarias, evanals gedetailleerde informatie over de graven waarin men vermisten heeft gelokaliseerd en de plaatsen waarvan men vermoedt dat er cladestiene begrafenissen hebben plaatsgevonden, was “een inzet, maar vooral,”, zo legt Alejando Parres, directeur-generaal uit. Betrekkingen met de huidige Justitiële Macht uit “een verplichting,” omdat de algemene opinie is, dat nabestaanden in de steek gelaten zijn door de overheid.
Begrafenis van de teruggevonden stoffelijke overschotten in de Las Brujas-put, in Arucas.
Op de internetpagina - waarop bovendien een lijst staat met 531 vermisten, met naam en achternaam - is, zegt Parres, de manier om het beleid van Memoria Histórica (Historische Herinnering) in de Deelstaat officieel te maken, door een officieel karakter te geven aan het gefragmenteede werk van de verenigingen, maar ook, zo verzekert hij, is het een eerste stap naar het meer ambitieuze deel, “wat,” aldus Parres, “de grote onafgemaakte zaak is”.
Parres verwijst naar het opnemen in de komende begroting van de Deelstaat van de nodige posten voor het uitvoeren van projecten en het opgraven van de stoffelijk overschotten die zich in de gaven putten, kuilen en vazen bevinden.
“De Memoria Histórica staat nu op de agenda van de Regering; nu zijn het politieke doel en doorgaan met de planning aan de beurt", zo verzekert Alejandro Parres.
Maar naast het in gang zetten van projecten voor het openen van graven, heeft het team wat tot nu toe geleid is door Francisco Hernández Spínola van het Ministerie van Algemene Zaken en Justitie, nagenoeg het creëren van een DNA-bank afgerond. De machinerie is verworven en er rest alleen nog, deze een juridische basis te geven, en wat betreft bescherming van gegevens, dit officieel te maken,” zo verzekert Alejandro Parres.
Een politie-rapport onthult,
dat Federico García Lorca is gefusilleerd
omdat hij socialist en vrijmetselaar was
GRANADA - zaterdag 25 april 2015 - Een rapport dat in 1965 is opgesteld door het Hoofcommissariaat van Politie in Granada onthult, dat Federico García Lorca - samen met nog een andere persoon - is vermoord, en de dichter omschrijft als, “een socialist en vrijmetselaar,” en hem tegelijkertijd, “homoseksuele praktijken,” nadraagt.
In dit document- dat voor het eerst de officiële versie weergeeft van het Franco-regime over de dood van de dichter - zegt men, dat García Lorca is gefusilleerd in Víznar (Granada) "nadat hij bekend heeft".
Viznar.
In dit document - dat is gepubliceerd door de televisiezender SER en op www.eldiario.es - staat, dat de dichter uit Fuente Vaqueros werd begraven in een ravijn op enkele kilometers van de locatie die men kent als Fuente Grande.
In het rapport vertelt men, dat Lorca een vrijmetselaar was die behoorde tot de Alhambra-loge en dat hij de symbolische naam ‘Homero’ (‘Homerus’) had aangenomen, dat hij werd beschouwd als socialist vanwege de tendens van zijn manifestaties en vanwege de relatie die hij had met Fernando de los Ríos, evenals vanwege zijn nauwe betrekkingen met andere hooggeplaatsten van dezelfde politieke kleur.”
Ook geeft men aan, “dat hij er homoseksuele praktijken op nahield, in de volksmond een afwijking, maar zeker is, dat daarvoor in geen enkel geval concrete achtergronden zijn.”
Federico García Lorca in 1914.
Het document verklaart, dat Lorca werd gearresteerd in de woning van zijn vrienden, de gebroeders Tosales, waar hij naar toe was gevlucht, en dat de locatie werd omringd “door een groot apparaat aan dienstplichtige militairen en Guardias de Asalto (tijdens de Spaanse Burgeroorlog: ordepolitie ).
“Hij werd meegenomen door troepen van de Burgerregering en in een auto naar Viznar (Granada) gebracht, naar een locatie in de onmiddellijke nabijheid die bekend staat als Fuente Grande - samen met een andere gearresteerde wiens persoonlijke omstandigheden men niet kent - en hij werd voor het vuurpeloton gezet na bekend te hebben,” zo voegt men toe in het rapport.
Fuente Grande in Alfacar.
Ook geeft men aan, “dat hij werd begraven in dat landschap, in een ondiep graf in een ravijn dat gelegen is op twee kilometer rechts van die Fuente Grande, op een plaats die zich moeilijk laat lokaliseren.”
De door het persagentschap EFE geraadpleegden - deskundigen in het leven en werk van García Lorca - hebben gewezen op het belang dat de publicatie van dit rapport heeft, wat de officiële versie van het Franco-regime documenteert over de moord; hoewel men laat weten, dat het veel beperkingen en onjuistheden bevat.
De Spanje-kenner Ian Gibson heeft het belang benadrukt van de bekendheid van dit document, hoewel hij heeft opgemerkt, dat een groot deel daarvan al was verzameld door de falangistische journalist Eduardo Molina Fajardo in: ‘Los últimos días de García Lorca’, (‘De laatste jaren van García Lorca’) dat is gepubliceerd in de jaren ’80.
“Dat boekwerk vat al de inhoud samen van de officiële documenten die nu bekend zijn,” heeft Gibson opgemerkt, die de relevantie benadrukt, dat men - voor het eerst - een betrouwbaar bewijs heeft van een officieel uit Granada afkomstig rapport .
De Spanje-kenner heeft echter verwezen naar de ‘blunders’ die documentatie bevat, wat zou kunnen aantonen, dat het is opgesteld naar mondelinge informatie, doordat men zich bijvoorbeeld vergist in het benoemen van de moeder van García Lorca en de burgerlijke gouverneur.
De onderzoeker Miguel Caballero, auteur van het boek, ‘Las trece últimas horas en la vida de García Lorca’ (‘De laatste dertien uur in het leven van García Lorca’), is van mening, dat het rapport willens en wetens bijdraagt aan ‘verwarring” over de dood van de dichter in een poging van de agenten in Granada, om de werkelijke moordenaars te ‘verbergen’.
De geschiedkundige en voorzitter van de Asociación para la Recuperación de la Memoria Histórica de Granada (Verenging voor het Herstel van de Geschiedkundige Herinnering van Granada), Rafael Gil Bracero, heeft ‘blunders’ opgemerkt in het politieverslag en trekt de geloofwaardigheid van een officieel document, zonder handtekening of auteur, in twijfel; maar twijfelt niet aan de `opzettelijkheid’ ervan, zo heeft hij gezegd.
De onderzoeksjournalist Fernando Guijarro ziet ook in de informatie de poging het per vergissing gebeurde te verbergen, wat veronderstelt, dat opdracht van het Franco-regime - om García Lorca niets aan te doen - te laat in Granada is aangekomen, en wat naar zijn mening, zijn theorie versterkt, dat het lichaam enkele dagen later opgegraven is; reden, waarom men niet de exacte locatie kan aangeven waar hij begraven is.
Alfacar.
Deze bevindingen over de nu bekende officiële documenten kan men optellen bij de bestaande belangstelling omtrent de verblijfplaats van de overblijfselen van de dichter op het terrein in de gemeente Alfacar, waar tot voor enkele maanden een team van specialisten werkte met steun van het Directoraat-generaal van de Memoria Democrática (Democratische Herinnering) van de Junta de Andalucia (Raad - c.q. de Regering - van Andalusië).
Het is inderdaad de archeoloog Javier Navarro Chueca, die dit onderzoeksteam geleid heeft, en die nu aan persbureau EFE heeft laten weten, dat hij op 6 mei 2015 een ontmoeting zal hebben in Sevilla met de verantwoordelijken van de Regionale Regering, om hen zijn bedoeling over te brengen, het aangevangen werk te voltooien - met, of zonder de financiële steun van de overheid - om een archeologische opgraving te doen.
De herinnering aan de dictator, in La Luz
LAS PALMAS DE GRAN CANARIA - donderdag 29 mei 2014 - Met het verzet door het Cabildo (Eilandbestuur) tegen de naamswijziging van de havenkade ‘Primo de Rivera’ door ‘Adolfo Suárez,’ is het historisch debat geopend over het belang van de figuur van de generaal op deze locatie.
Na bijna driekwart Eeuw, is het archief van de laatste president van de Regering van de Tweede Spaanse republiek, de Grancanario Juan Negrín ontscheept in de stad die hem geboren zag worden.
Dat gebeurde in november 2013, na een gezamenlijke inspanning van het Cabildo (Eilandbestuur) van Gran Canaria en de Autoridad Portuaria (het Havenbedrijf) van Las Palmas, tijdens een algemene overeenstemming over het belang, de documenten van de politicus veilig te stellen voor het eiland.
1.Dique Reina Sofía. Tramo Norte
2.Dique Reina Sofía. Tramo Sur
3.Duques de Alba
4.Dique Reina Sofía. Prolongación Sureste
5.Dique Reina Sofía. Prolongación Sur
6.Gran Canaria
7.Virgen del Pino
8.Muelle Elder
9.Muelle de Cambulloneros
10.Muelle de Cambulloneros Norte
11.Muelle de León y Castillo Naciente
12.Muelle de León y Castillo
13.Muelle Primo de Rivera
14.Muelle Grande
15.Pantalán de Cory
16.Muelle Pesquero
17.Muelle del Refugio
18.Muelle de Sanapú
19.Muelle de Santa Catalina Sur
20.Muelle de Santa Catalina Norte
21.Muelle de Santa Catalina Naciente
22.Muelle de Santa Catalina Poniente
23.Muelle Wilson
Deze zijn ontscheept van het schip ‘Ningbo Expres’ aan de ‘Primo de Rivera’-Kade, die pal achter het gebouw ligt waar het Administración del Puerto (Havenkantoor) is gevestigd. De historische paradox is de nationale pers niet ontgaan, en het Havenbestuur van La Luz deed er het zwijgen toe.
Adolfo Suárez y González, Eerste Hertog van Suarez (Cebreros, 25 september 1932 - Madrid, 23 maart 2014)(zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Adolfo_Su%C3%A1rez).
Haar voorzitter, de socialist Luis Ibarra, heeft in de daaropvolgende maanden de naamswijziging van de havenpier voorbereid, om die om te dopen tot ‘Adolfo Suárez’.Maar in de bestuursvergadering van het Havenbedrijf van woensdag 21 mei 2014 is het agendapunt op tafel blijven liggen, nadat het Cabildo (Eilandbestuur), vertegenwoordigd door de PP-er José Miguel Bravo, heeft beargumenteerd, dat gedurende het mandaat van de dictator zich de door Gran Canaria verlangde, provinciale scheiding heeft voorgedaan.
De president van het Eilandbestuur heeft een historisch debat geopend, dat zal moeten worden opgelost, in principe, tijdens de komende bestuursvergadering, die in juli 2014 gehouden zal worden, en dan hoogstwaarschijnlijk op het eiland Lanzarote.
Don Miguel Primo de Rivera y Orbaneja, 2de Markies van Estella, 22ste Graaf van Sobremonte, Ridder van Calatrava Jerez de la Frontera (8 januari 1870 - Parijs 6 maart 1930) (rechts) naast de toenmalige koning van Spanje, Alfons XIII van Spanje (links op de foto) .
(zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Miguel_Primo_de_Rivera).
José Antonio Primo de Rivera y Sáenz de Heredia, 3de Markies van Estella (Madrid, 24 april 1903 - Alicante, 20 november 1936)
(zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Jos%C3%A9_Antonio_Primo_de_Rivera).
“Over geschiedenis praten we liever een ander keer,” heeft Ibarra na de laatste vergadering uiteengezet waarin dit agendapunt goedgekeurd had kunnen worden, maar wat is uitgesteld vanwege het gebrek aan overeenstemming.
Nog niet eerder vertoonde foto’s ontdekt
van Franco op Gran Canaria
aan de vooravond van de opstand
ARUCAS - donderdag 27 februari 2014 - De Gemeente Arucas (Gran Canaria) heeft in haar oude archieven tot nu toe onbekende en vergeten foto’s ontdekt uit de jaren van de Guerra Civil (Spaanse Burgeroorlog, 1936-1939), inclusief foto’s waarop Franco te zien is op de dag, dat hij de leiding op zich nam van de militaire opstand voordat de strijd begon. Het betreft 381 foto’s, veel daarvan zijn genomen op 18 juli 1936 en op sommige staat de toenmalige kapitein generaal van Canarias, een dag voor de staatsgreep.
Op deze foto’s - 381 opnames in zwart wit, afgedrukt als prentbriefkaarten - zo laat het gemeentebestuur weten, staan gemobiliseerde militairen en bewapende burgers, van wie men aanneemt, dat die zijn gefotografeerd op de dag waarop de opstand heeft plaatsgevonden, 18 juli 1936.
Niet eerder vertoonde foto’s ontdekt, van Franco aan de vooravond van de opstand.
Op diverse foto’s van een dag eerder - 17 juli 1936 - staat Francisco Franco ten tijde, dat hij kapitein generaal van Canarias was.
In dit geval gaat het om foto’s die gemaakt zijn tijdens de begrafenis van generaal Amado Balmes, de voormalige militaire gouverneur van Las Palmas, “volgens de officiële lezing gedood door een ongeval terwijl hij zijn wapen schoonmaakte, hoewel het mogelijk is, dat hij is vermoord door de coupplegers,” zo staat te lezen in een communiqué, dat is uitgeven door de Gemeente Arucas.
Francisco Franco was naar Gran Canaria gekomen, om de uitvaart van Balmes bij te wonen, van waaruit hij de dag daarop met het vliegtuig, de ‘Dragón Rapide’, naar Marokko is gevlogen, om de militaire opstand te leiden.
Het Departement Historisch Erfgoed van Arucas laat weten, dat al deze foto’s zijn aangetroffen - samen met documenten over de strijders van de Burgeroorlog, in het hoofdstuk militaire onderwerpen van het Gemeentearchief- terwijl men inventarisatie- en classificatiewerkzaamheden uitvoerde van het in het archief bewaarde materiaal.
“De foto’s zijn onderdeel van een kartonnen album en men is van mening, dat ze zijn gebruikt als een soort van overheidsregister, want ze zijn kennelijk genummerd, hoewel de nummering niet doorlopend is, er ontbreken er enkele,” zo benadruk men vanuit het Gemeentebestuur.
Na de bestudering ervan, is men tot de slotsom gekomen dat de foto’s origineel zijn en, “dat het grootse deel nooit eerder vertoond is.” Men neemt aan, dat ze gemaakt zijn door diverse amateurfotografen, want de foto’s zijn vaag en andere hebben geen goede belichting.
Bovendien kan men zien, dat er een duidelijk bedoeling was, om alle mogelijke momenten uitputtend te documenteren, want er zijn veel foto’s die dezelfde beelden laten zien.
Vanuit het Departement Historisch Erfgoed benadrukt men, “dat er nog onderzoekswerk te verrichten is over deze foto’s, die een visuele herinnering zijn aan een van de meest gewelddadige perioden die hebben plaatsgevonden in de stad Las Palmas de Gran Canaria en die onderdeel uitmaakt van de Spaanse geschiedenis uit de 20ste Eeuw, “zo laat men aan de persmedia weten.
Een VN-rapporteur kritiseert,
dat de Spaanse Staat de misdaden niet onderzoekt
welke zijn begaan onder het Franco-regime
MADRID - woensdag 5 februari 2014 - De VN-rapporteur Pablo de Greiff beschuldigt de Spaanse Staat ervan, geen onderzoek te doen naar de “ernstige” misdrijven die begaan zijn tijdens de Guerra Civil (Spaanse Burgeroorlog 1936-139) en de dictatuur (tot september 1975), en heeft gevraagd, dat men alle slachtoffers - van wie de Spaanse autoriteiten zich ‘op enorme afstand’ houden - toegang tot Justitie geeft.
Na een bezoek van tien dagen aan Spanje, heeft de rapporteur over de bevordering van de waarheid, het recht, het herstel en de garantie van het nooit weer gebeuren, zijn voorlopige bevindingen geopenbaard, met een serie aanbevelingen aan de Regering, waaronder het ontnemen van het effect van de Amnestiewet van 1977.
De VN-inspecteur, Pablo de Greiff, heeft Spanje bezocht.
Tijdens een persconferentie heeft Greiff zijn aanbevelingen gedaan aan het VN-Comité tegen Martelen en aan het VN-Comité tegen Gedwongen Verdwijning, in het bijzonder op het vlak van Justitie, waar men de “grootste tekortkomingen” ziet.
Amnestiewet
Zo heeft hij aan de Spaanse Staat gevraagd, “dat men de Amnestiewet van 1977 zonder gevolgen laat; dat men de slachtoffers van het Franco-regime toegang verleent tot het justitiële apparaat en, dat men Spaanse wetten aanpast op internationale standaarden.
In Spanje heeft men betoogd, “dat de wet geen wet van Meden en Perzen is,” heeft hij opgemerkt,” maar wel “dat men een wet van Meden en Perzen uitvoert, die men als zodanig heeft gebruikt voor het seponeren van nagenoeg alle zaken die voor de rechter komen.”
Greiff heef eraan herinnerd, dat in landen waar men de amnestiewet niet heeft ingetrokken, de Rechtbanken interpretaties hebben gevonden van die regels, “die niet de berechting hebben verhinderd van de veronderstelde verantwoordelijken.
De VN-delegatie heeft verzekerd, “dat het ‘vooral verrassend’ is, dat de Staat niet meer gedaan heeft ten gunste van de slachtoffers,” omdat, “ dit geen zaak van partijpolitiek is, of van bepaalde individuele rechten, maar van rechten die iedereen aangaan.”
Naar zijn mening,verklaart die de “enorme kloof” tussen de instanties van de Staat en de slachtoffers van de Franco-dictatuur, en gaat het, om de grootste verwijdering die hij in zijn beroepscarrière heeft meegemaakt” zo heeft De Greiff toegevoegd.
Ernstige schendingen van de mensenrechten
In zijn rapport, heeft de inspectie er bij de Spaanse Rechtbanken op aangedrongen, samen te werken met in het buitenland aangespannen processen, verwijzend naar een klacht die is ingediend in Argentinië door ruim honderd verengingen van slachtoffers van de Franco-dictatuur.
Op dit punt heeft hij de handelwijze van het Audiencia Nacional (Nationale Hof) en van de Fiscalía del Estado (Openbare Aanklager) genoemd; “blijkbaar bedoeld, om te voorkomen, dat het (Grondwettelijke Hof) zich uitspreekt over de Amnestiewet en over de eis van ‘ernstige schendingen van de mensenrechten’ die,” zo voegde hij eraan toe, "oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid kunnen vormen."
Dat is het geval, zo noemde hij, met de positie van de Aanklager van het Nationale Hof, door het weigeren van het verzoek tot uitlevering van twee vermeende folteraars José Antonio González Pacheco, Billy el Niño; en Jesús Muñecas Aguilar.
Wetsvoorstel
De rapporteur heeft ook zijn “bezorgdheid” laten blijken over het wetsvoorstel van de Partido Popular (PP) betreffende de universele rechtvaardigheid, dat de toepassing van dit beginsel in de Spaanse rechtbanken, "aanzienlijk beperkt".
Bovendien heeft de rapporteur geklaagd, dat de autoriteiten niet daadwerkelijk een overheidsbeleid hebben geïmplementeerd, om de waarheid te formaliseren ", waardoor men meer zaken in hoger beroep nodig heeft voor het uitvoeren van het nodige onderzoek op dit gebied, zoals is voorgevallen met de aanpassing van de kaart van graven. Een probleem, dat vrijwel geen overheidsfinanciering heeft ontvangen.
In deze lijn, heeft de VN-rapporteur aanbevolen, dat de Ley de Memoria Histórica (Wet van Historisch Geheugen) wordt versterkt, om "de gaten uit te sluiten" die daarin bestaan, zoals de uitsluiting van een aantal gevangenen en gearresteerde personen onder het Franco-regime die bestemd waren, om naar werkkampen en concentratiekampen gestuurd te worden.
Valle de los Caídos
De VN-rapporteur heeft ook gezinspeeld op de "dubbelzinnigheid" bij het onderwijzen in scholen over de burgeroorlog en de dictatuur, en hij heeft opgeroepen, dat men de Valle de los Caídos (Vallei van de Gevallenen) aanpast, "zoals de slachtoffers eisen en verdienen."
De VN-inspecteur heeft op maandag 3 februari 2014 zijn bezoek aan Spanje afgerond, waarbij hij Madrid, Andalusië, Catalonië en Galicië heeft bezocht en een ontmoeting heeft gehad met de minister van Buitenlande Zalen, José Manuel García-Margallo, evenals met andere vertegenwoordigers van de regering, van de slachtoffers en van de burgermaatschappij.
´Het ontbrekende stuk,’
om de Guerra Civil te kunnen begrijpen
De Staatsboekhouding van het ‘Moskou goud’
is nu op de geboortegrond van Juan Negrín
De financiering van de Tweede Republiek tijdens de Guerra Civil
LAS PALMAS DE GRAN CANARIA - dinsdag 4 februari 2014 - De Fundación Juan Negrín (Juan Negrín-Stichting) heeft op maandag 3 februari 2014 haar vestiging geopend voor het publiek, waar men de documenten van de laatste president van de II República kan inzien en raadplegen, het privé-archief van Negrín vormt de sleutel tot de geschiedenis van de Guerra Civil (Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) en de verbanning, gezien vanuit republikeins standpunt.
De voorzitter van het wetenschappelijk comité van de stichting, de geschiedkundige Ángel Viñas, heeft het archief van Negrín gekenmerkt als, “het ontbrekende stuk” van republikeinse kant; want men heeft kennis kunnen nemen van de archieven van Prieto, Largo Caballero, Martínez Barrios, Rojo, Araquistáin en Pascua, maar niet van het archief van degene die gedurende bijna anderhalf jaar lang de Minsterraad heeft voorgezeten aan het eind van de Republiek.
Viñas heeft ook een verwijt gericht aan de Franse historici, bij wie men geen verslag aantreft van de “schandelijke” rol die het buurland heeft gespeeld tijdens de bloedige Burgeroorlog.
Carmen Negrín, kleindochter van de Grancanarische politicus en wetenschapper, heeft eraan herinnerd, dat dit archief 153.000 documenten bevat en daarnaast voorwerpen die jarenlang in Parijs door haar familie zijn bewaard. Een archief, dat ´- hoewel het geen ‘nationale’ erkenning heeft - vanuit haar zienswijze, “wel van groot nut kan zijn voor de natie.”
De familie bepleit ook, dat de Stichting niet uitsluitend een plaats is voor bestudering van de geschiedenis, maar ook een ontmoetingsplaats voor de geesteswetenschappen, in overeenstemming met dat wat Juan Negrín vertegenwoordigde: staatsman, vooraanstaand arts en humanist.
De kleindochter van de voormalige president van de Republiek heeft“het gevoel van rechtvaardigheid,” benadrukt, dat haar zo heeft vervult voor de opening van dit centrum in de geboortestad van Negrín, tijdens een openingsceremonie die heeft kunnen rekenen op de aanwezigheid van verenigingen van ballingen die via Frankrijk zijn gereisd, waar de politicus zijn laatste jaren heeft doorgebracht en is gestorven (1892-1956).
Bovendien heeft zij aangegeven, dat het archief zich op een locatie bevindt die representatief was en is, want het gaat om een historisch pand in de Calle Reyes Católicos in de oude stadswijk Vegueta, wat sinds 1821 een oude kazerne voor rekruten was en, dat vanaf 1930 - totdat het gesloten werd - een centrum voor folklore en opleidingsatelier was, en dat nu is aangekocht en gerestaureerd door het vorige mandaat van het Cabildo (Eilandbestuur) van Gran Canaria.
Dit pand bevat nu enkele juwelen die voor onderzoekers kunnen dienen, om sommige mysteries te kunnen onthullen, en enkele mythen te ontkrachten plus deze een plaats te geven in de geschiedenis; iets, wat dezer Grancanarische wetenschapper en politicus verdient.
Carmen Negrín heeft ook opgemerkt, dat het lang heeft geduurd en, dat het “moeilijk” is geweest, om deze stichting in het leven te roepen. “De Canario’s hebben allemaal samengewerkt om dit te realiseren,” zowel “die van links, als die van rechts.” Wat – naar haar mening - “ een democratisch en nobel gebaar is, zoal niet een gebaar van verzoening, tenminste als tegemoetkoming opdat het land voort kan gaan en op democratische principes.
De geschiedkundige Viñas heeft bovendien laten weten, dat de figuur van Negrín controversieel is, omdat men hem verantwoordelijk houdt voor de mislukking van de oorlog, ondanks, “dat hij de enige was die de handdoek niet in de ring gooide,” en omdat hij “de doodzonde” heeft begaan, gemene zaak te maken met de communisten, wat echter ook Winston Churchill en generaal Charles de Gaulle hebben gedaan.
Een grote dag voor Spanje
De vicepresident van de Canarische Regering, José Miguel Pérez (PSOE), geschiedkundige en lid van het wetenschappelijke comité - bovendien promotor van het creëren van deze vestiging voor de stichting, toen hij president van het Cabildo (Eilandbestuur) van Gran Canaria was - heeft benadrukt,” dat dit een grote dag is voor de geschiedenis van Spanje,” en, “dat het belang van de erfenis van Negrín allengs bewezen zal worden.”
De minister van Cultuur, Larry Álvarez (PP), van het Cabildo (Eilandbestuur), heeft zijn dank uitgesproken aan Pérez, omdat hij het was die een akkoord heeft bereikt met de familie, om hun archief te herstellen; evenals voor de rol die Negrín’s kleindochter Carmen heeft gespeeld, en die heeft vertrouwd op het kunnen bereiken van een nieuw akkoord voor het eveneens verkrijgen van middelen voor de persoonlijke bibliotheek van Juan Negrín.
De vicevoorzitter van de overkoepelende organisatie van Spaanse oud-strijders in Frankrijk, Enrique Farriny, heeft aangegeven, dat de twaalf kinderen van verbannen Spanjaarden, die naar Gran Canaria zijn gereisd, bewonderaars zijn van de figuur van Negrín en, dat zij aanwezig wilden zijn bij het eerbetoon “dat de Canarische bevolking” bewijst, wat samenvalt met de verjaardag van zijn geboorte, 3 februari 1892, en 75 jaar van de republikeinse exodus.
Farriny heeft eraan herinnerd, dat de wapenspreuk van Juan Negrín "Resistir es vencer" (“Weerstand bieden is overwinnen”) - naar zijn mening - dat is geweest, wat de politicus in praktijk heeft gebracht, hoewel hij niet heeft overwonnen, maar wel geprobeerd heeft, om vanuit Londen tot 1945 te proberen als president van de Republiek een democratisch Spanje te vertegenwoordigen.
De Stichting is ingehuldigd met een expositie waarin men, naast andere documenten, ook het akkoord ten toon stelt van de Ministerraad wat aantoont, dat Negrín de goudreserves van de Banco de España niet cadeau heeft gedaan aan de Sovjet Unie, zoals men rondbazuinde gedurende de Franco-dictatuur, om de figuur van Negrín in kwaad daglichten te stellen, maar dat dit is aangewend, om wapens en voorraden te kopen voor de Republiek in oorlog.
Gran Canaria ontvangt,
het archief van Juan Negrín
GRAN CANARIA - vrijdag 13 december 2013 - Het geboorte-eiland van Negrín heeft op vrijdag 13 december 2013 de 153.000 documenten en voorwerpen in ontvangst genomen waaruit de nalatenschap bestaat van de enige Canario die president van de Spaanse Regering is geweest, gedurende de Tweede Republiek, “wat een lezing zal geven over het verleden en de toekomst,” aldus zijn kleindochter Carmen Negrín.
De president van het Cabildo (Eilandbestuur) van Gran Canaria, José Miguel Bravo de Laguna (PP), heeft op vrijdag 13 december 2013 het gebouw overgedragen aan de Fundación Juan Negrín (Juan Negrín-Stichting), die in dit pand zal bewaren wat men aan deze entiteit geeft, die belast is met het digitaliseren en opslaan van het archief van de wetenschapper, politicus en Grancanarische schrijver, wat naar zijn geboorte-eiland is gekomen, zo heeft de hiervoor verantwoordelijke, Juan Medina, uitgelegd.
J uan Negrín y López
(Las Palmas, 13 februari 1892 - Parijs, 14 november 1956).
Bravo de Laguna is van mening, “dat dit initiatief”, wat in gang is gezet door zijn voorganger, de socialist José Miguel Pérez (PSOE), en heeft plaatsgevonden dankzij de welwillendheid van Carmen Negrín, “een collectieve overwinning is, die het mogelijk zal maken tot in het diepste een schat te leren kennen, die ‘waarschijnlijk’ veel waardevoller is dan het slecht bekend staande goud van Moskou; fondsen, waarvan men nu het bestaan ontkent.
De president van het eilandbestuur prijst zich gelukkig met, “deze virtuele terugkeer van Juan Negrín naar het eiland,” en heeft aangekondigd, dat het Cabildo (Eilandbestuur) haar bijdrage in 2014 zal verdubbelen aan de stichting die zijn naam draagt; terwijl de president van de Canarische Regering, Paulino Rivero (CC), heeft laten weten, “dat met de overdracht van vrijdag 13 december 2013 men een schuld inlost en een lang gekoesterde hoop.”
Rivero heeft er vertrouwen in, dat bestudering van het archief van Juan Negrín het mogelijk maakt nieuwe kanalen te openen voor het beoordelen van, “de stille geïnteresseerden” waarmee zijn figuur is omgeven en, “de grootste onrechtvaardigheid van alles: het vergeten van de arrogantie en van hen die hebben gedacht, de eigenaren van de Geschiedenis te zijn.”
Carmen Negrín heeft gezinspeeld op de legendes die men toeschrijft aan de figuur van haar grootvader en heeft gezegd, “ dat het een eer is, dat men zoveel dingen heeft verzonnen, omdat het laat zien, dat hij de grootste vijand was die ze hadden," tegelijkertijd heeft ze ook toegegeven, dat “een zo lange stilte en onbekendheid die over hem heerste,” ook pijn heeft gedaan; iets, waarop ze heeft vertrouwd en wat men nu kan ‘corrigeren.”
Over de opvatting die Juan Negrín heden ten dage zou kunnen hebben over de politieke situatie van Spanje, herinnert zijn kleindochter de laatste president van de Tweede Republiek: “Hij had een heel belangrijk gevoel voor de eenheid van Spanje en zei, niet gestreden te hebben en niet alle oorlog gevoerd te hebben, om vervolgens een Staat te verliezen.”
Daarom is ze van mening, dat voor Juan Negrín het federalisme nu de beste oplossing zou zijn voor de extreem gecompliceerde situatie waarin het land zich bevindt.”
“Ik denk, dat men van de geschiedenis moet leren, dat iemand vanuit een vredessituatie gemakkelijk in een oorlog kan geraken en, om dit te voorkomen, er een voldoende sterk onderwijs, een cultuur en waarden moeten zijn", zo bevestigt Carmen Negrín, die heeft benadrukt, dat onder alle zaken in het archief van haar grootvader, “het meest belangrijke,” een spoortje is, dat opgenomen is in de republikeinse Grondwet.
De vicepresident van de Canarische Regering, José Miguel Pérez, heeft benadrukt, dat deze overdracht een historische gebeurtenis van de eerste orde is in Spanje.
Daarom betreurt Pérez het, “dat wat men vanuit Canarias heeft gedaan niet een beetje meer geruggensteund is door de andere overheden en vooral de gehele openbare en culturele Spaanse samenleving.”
Ook de secretaris van de Canarische socialisten is van mening, “dat men nog steeds moet overtuigen, dat de droom die Negrín in 1945 had over een toekomst van Spanje waar de verzoening zou voortbouwen op een volledig herstel van de vrijheden en de democratie.”
Zie voor een beter begrip van bovenstaand artikel:
http://nl.wikipedia.org/wiki/Juan_Negr%C3%ADn
Documentaire: ‘Los alzados’ (‘De rebellen’)
De tragische geschiedenis van de Guerra Civil
(Spaanse Burgeroorlog 1936-1939)
LA PALMA - woensdag 4 september 2013 - De geschiedkundige Dailos González is van mening, “dat men de herinnering levend moet houden aan de mensen die geleden hebben aan de onderdrukking door de dictatuur en die de bergen in hebben moeten vluchten, in de hoop, hun leven te kunnen redden.”
Het is een van de gebeurtenissen uit de recente geschiedenis van La Palma die in de vergetelheid is geraakt, zo beweert (Santa Cruz de Tenerife, 1985), professor Geschiedenis en militant lid van de Unión del Pueblo (UP) (Volksunie).
Dailos González.
“De decennia van dictatoriale onderdrukking hebben ervoor gezorgd, dat zelfs binnen de families waarin zij leefden, men het stilzwijgen heeft bewaard, uit angst na het einde van de dictatuur, “ verzekert Dailos González aan de persmedia.
De door de Tinerfense regisseur David Baute gefilmde documentaire, die is toegelicht door de drama-auteur Cirilo Leal, is de vijfde aflevering uit de serie ‘La memoria silenciada’ (‘De verzwegen herinnering’) over de Guerra Civil (Spaanse Burgeroorlog) en de franquistische onderdrukking op Canarias.
De door Izquierda Unida Canaria (IUC) (Canarisch Verenigd Links) georganiseerde vertoning van de documentaire heeft tot doel, “de burgerij nader bekend te maken met een passage uit de recente, Canarische geschiedenis die tegenwoordig bijna geheel vergeten is, waarbij La Palma het enige eiland van Archipel was, dat na de Staatgreep een week lang trouw is gebleven aan de Republikeinse wettelijkheid, (het betreft de zogenoemde ‘Semana Roja’ - ‘Rode Week’ - van 18 tot 25 juli 1936).
Dailos González brengt in herinnering, dat La Palma “een week lang trouw was aan de grondwettelijke Regering van de Tweede Republiek, totdat het eiland bezet werd door de troepen van Franco.”
“Zo begint een periode van onderdrukking van de leiders en militanten van de democratische, politieke, linkse, organisaties en van de vakbonden, uitgeoefend door het leger en de milities van de Acción Ciudadana y la Falange”, zo voegt González toe.
"De buitengerechtelijke executies hebben de vaststelling van de omvang van deze onderdrukking verhinderd, en zijn nog in onderzoek," zegt de historicus. "Samen met de executies en moorden (beiden na summiere processen, of zonder proces), zijn veel mensen gevangen gezet, of verdreven uit hun baan (met nadruk op de zuiveringen van docenten) onder voortdurende onderdrukking met angst en intimidatie, die moeilijk te meten was, maar waarvan de gevolgen de tijd doorstaan hebben", merkt Dailos González op.
“Vanwege die situatie” zo legt González uit, “besloten veel mensen te vluchten en zich schuil te houden in het gebergte van het Eiland , waarbij ze zich, in sommige gevallen, ruim tien jaar lang verscholen hebben.”
“Het zijn de zogenoemde ‘alzados’ (`rebellen’), die erin slaagden te overleven, dankzij de solidariteit van buurtbewoners en familieleden die, de bewaking van de autoriteiten tartend, hen eten en steun gaven.”
“Maar ook de nieuwe autoriteiten van de dictatuur organiseerden de jacht op de ‘rebellen’, om ze te arresteren, waarbij men zelfs zover ging, de Caldera de Taburiente in brand te steken waar enkele van hen zich hadden verstopt. Jaren later slaagden enkele van hen erin, naar Amerika te vluchten, anderen hielden zich verborgen in hun woning tot aan het eind van de dictatuur (zij worden de ‘topos’ - ‘mollen’ - genoemd, ” zo laat Dailos González weten.
Naar de mening van deze jonge geschiedkundige, “is het de Canarische plicht, de herinnering aan deze personen levend te houden die geleden hebben onder de repressie; een onderdrukking, die is uitgeoefend door een dictatuur die de belangen van de overheersende klasse vertegenwoordigde.” “Tegenover het afgezaagde verhaal van de ‘guerra fraticida’ (‘broederstrijd’), dat deze in de vergetelheid wil doen geraken, zonder dat men er recht aan gedaan heeft, is het noodzakelijk ,om te analyseren, wat er echt heeft plaatsgevonden,” zo verzekert González.
Naar zijn oordeel, was de Guerra Civil (Burgeroorlog) niet alleen het resultaat van de gewelddadige reactie van de overheersende klasse door het verlies van privileges, wat de erkenning bleek te zijn van een hele serie democratische en rechten en arbeidsvoorzieningen.”
“De onderdrukking door het dictatoriale apparaat, met fascistische inslag, doorsneed in een klap het gehele proces van opeenstapeling van machten, met het krachtiger worden van de werkende klasse, die van werknemers en boeren, welke tijdens de periode van de Tweede Republiek zijn eigen politieke organisaties heeft gecreëerd, evenals vakbonden en culturele verenigingen, ter verdediging van hun rechten,” zo concludeert González.